Biologie voor jou MAX (release 8.1) deel A - Thema 1 - Verbranding en ademhaling oefentoetsen & antwoorden

a) Stofwisseling is de omwisseling van stoffen in andere stoffen Voorbeeld: bij de fotosynthese wordt er koolstofdioxide, water en zonlicht omgezet in andere stoffen, namelijk glucose en zuurstof Tip: Breek het woord in stukjes. Stof & wisseling. Wat betekenen ze? b) A = Zuurstof        B= Koolstofdioxide Tip: als je deze opdracht lastig vindt kun je de volgende stappen zetten: Stap 1: Probeer eerst voor jezelf te bedenken wat het verschil is tussen fotosynthese en verbranding Stap 2: Wat ademen wij in voor de verbranding? Is dat hetzelfde als planten? c) Bladgroenkorrels Toelichting: alleen in de cellen van planten zitten bladgroenkorrels, daarin vindt de fotosynthese plaats. Aangezien dit de plant ook een groene kleur geeft kan de fotosynthese alleen plaatsvinden in alle groene delen van de plant. a)  lucht wordt verwarmd  vochtig gemaakt gezuiverd van stofdeeltjes en ziekteverwekkers gekeurd op schadelijke gassen b) Slijm produceren en dit vervoeren naar de keelholte Toelichting: het vangen van ziekteverwekkers is niet goed, deze blijven in het slijm plakken. c) Het middenrif gaat omhoog, de borstholte wordt kleiner, de longen worden kleiner, lucht wordt naar buiten geperst. Tip: Leg je hand op je buik en voel wat er gebeurt als je uitademt d) Stuifmeelkorrels   a) In een sigaret zit teer dat op de trilhaarcellen blijft plakken, hierdoor kan het slijm niet afgevoerd worden. Iemand probeert het slijm alsnog af te voeren door te hoesten. b) Geef drie van de volgende mogelijkheden: Stoned zijn (lui, ontspannen), high zijn (energiek, vrolijk), versnelde hartslag, lagere bloeddruk, hoofdpijn, duizeligheid, slaperigheid, angst, verminderde concentratie of geheugenstoornissen. c) Bij inademen worden de luchtzakken groter en wordt er lucht in de longen gezogen. Als een vogel uitademt worden de luchtzakken kleiner en stroomt de lucht naar buiten.  a) Stengel & blad Toelichting: alleen de groene delen die licht krijgen kunnen aan fotosynthese doen. b) Allemaal Toelichting: in alle delen van een organismen vindt verbranding plaats   a) Luchtpijp b) Voorkomen dat eten/ drinken naar de neusholte gaat c) Huig: open  -  Strotklepje: open  Tip: Waar gaat eten naartoe bij een verslikking? d)  1 Bloed met weinig zuurstof 2 Lucht 3 Bloed met veel zuurstof 4 Zuurstof 5 Koolstofdioxide Tip: als je deze opdracht lastig vindt kun je de volgende stappen zetten: Stap 1: Probeer eerst het plaatje te begrijpen. Welk deel is het longblaasje, waar is het bloedvat? Stap 2: In welke richting stroomt het bloed? e) Buikademhaling, je ziet dat het middenrif omhoog en naar beneden gaat.   Smog bestaat (vooral) uit fijnstof. De kans op smog is het grootste bij weinig wind, omdat er dan weinig beweging zit in de lucht. Het fijnstof kan dan niet goed worden afgevoerd.  Passief roken   Eencellige dieren bestaan maar uit 1 cel. Ze zijn zo klein dat zuurstof van buiten overal in de cel kan komen. a) C alleen verbranding Tip: als je deze opdracht lastig vindt kun je de volgende stappen zetten: Stap 1: Wat is verbranding? Stap 2: welke organismen doen aan fotosynthese? b) Bak 1 Toelichting: in bak 1 vindt alleen verbranding plaats, er ontstaat koolstofdioxide. In bak twee vindt ook fotosynthese plaats waardoor de hoeveelheid koolstofdioxide week afneemt.  c) De plant produceert zuurstof die de vlam nodig heeft om te blijven branden.  d) Bak 2, zowel de kaars als de plant doen aan verbranding. Beide produceren dus koolstofdioxide. a) Door het verdikte strotklepje is een deel van de luchtpijp afgesloten. Hierdoor kan er minder lucht naar de longen en voelt iemand zich benauwd.  Tip: als je deze opdracht lastig vindt kun je de volgende stappen zetten: Stap 1: Waar zit het strotklepje? Stap 2: Welke invloed heeft de verdikking op de ademhaling? b) De mitochondriën van de cel zorgen voor verbranding. Als er minder verbranding is heeft iemand minder energie en is dus daardoor vermoeid.  c) Nee, als de patiënt minder energie heeft is het niet handig om te gaan sporten waarbij er juist meer energie nodig is.  d) Afbeelding C. Het strotklepje is open tijdens het eten en het voedsel komt in de luchtpijp terecht. a) De luchtpijp en bronchiën hebben kraakbeenringen.   b) Er kan minder lucht in de longen komen waardoor hij zich benauwd voelt. c) B Toelichting: Bekijk de pijlen die door het bloedvat (2) lopen. Het bloed wat bij B stroomt is als langs de longblaasjes geweest en bevat daardoor de grootste hoeveelheid zuurstof. d) De rechterlong zit niet meer aan de borstholte en dus het middenrif vast. Als het middenrif beweegt dan gaat de rechterlong dus niet mee. In kamer B Toelichting: sprinkhanen ademen via de achterkant van hun lichaam.  Koolstofmonoxide neemt de plek van zuurstof in in het bloed. Minder zuurstof voor de verbranding betekent minder energie oftewel een slechtere conditie.