Memo MAX (release 5.1) deel A+B - Hoofdstuk 3 - Kastelen, kloosters en steden oefentoetsen & antwoorden

a) Gebouw waar monniken of nonnen volgens strenge regels leefden.  b) Aanhanger van de islam, volgeling van Mohammed.  c) Het voor landbouw geschikt maken van bossen en moerassen.  d) Werkzaamheden die horigen voor de heer moesten doen. e) Geestelijken die mensen tot het christelijk geloof probeerden te bekeren.  f) Bestuur vanuit één plaats, waarbij overal in het koninkrijk dezelfde wetten en belastingen gelden.  g) Systeem waarbij een heer de horige in zijn gebied beschermde. Hij deed dit in ruil voor herendiensten en een deel van de opbrengst van het land.   h) Het recht van de burgers van een stad om zichzelf te besturen. De burgers konden hun eigen regels en wetten maken. i) De vijf belangrijkste leefregels van de islam.  j) Een gebied met een centraal bestuur en met duidelijke grenzen, waar overal dezelfde wetten en regels gelden.     a) domeinb) geldeconomiec) heidend) volksverhuizinge) gezel Tip: Vind je begrippen onthouden lastig?: Maak flip cards. (kartonnen kaartjes met op de ene kant het begrip en op de andere kant de uitleg) je kan dan steeds jezelf oefenen en ‘overhoren’.  Bedenk ezelsbruggetjes.   1 - a2 - e3 - b4 - c5 - dTip: Vind je begrippen onthouden lastig?:Maak flip cards. (kartonnen kaartjes met op de ene kant het begrip en op de andere kant de uitleg) je kan dan steeds jezelf oefenen en ‘overhoren’. Bedenk ezelsbruggetjes. a)  1)  Leger. Het leger van de romeinen bestond uit 300.ooo man maar was te klein om de grenzen van het rijk goed te bewaken. 2) Belastingen. De bevolking moest hoge belastingen  betalen voor het bestuur en leger. Zo hoog, dat veel boeren niet genoeg geld overhielden om zelf te kunnen leven. Ze verlieten hun boerderijen. Daardoor bleven akkers onbewerkt en was er dus minder voedsel. daardoor kon er ook minder belasting worden opgehaald. De keizer had dus minder inkomsten. Hij kon bijvoorbeeld minder geld uitgeven aan het leger. 3) Opvolging. Als een keizer niet goed regeerde of overleed, ontstond er vaak een machtsstrijd om de opvolging.    b) 1) In 476 werd de laatste Romeinse keizer afgezet. 2) De Germanen stichtten overal in West Europa nieuwe koninkrijken. 3) Er begint een nieuwe periode in de geschiedenis: de middeleeuwen.   a) Waar. b) Niet waar. (Horigen moesten pacht betalen in ruil voor het bewerken van het stukje land van de heer en de opbrengsten waar ze dan van leefden.) c) Waar. d) Waar. e) Niet waar. ( vrije boeren moesten in oorlogstijd meevechten in het leger van de koning) Tip: Had je een antwoord niet goed? Maak een overzicht voor jezelf met daarin de rechten en plichten van: de horigen, de heer en de vrije boeren.     In de 7e en 8e eeuw kwamen monniken,  zoals Bonifatius en Willibrord, naar het huidige Nederland. Zij stichtten hier kloosters. In zo’n klooster leefden  monniken (mannen) of nonnen. (vrouwen) volgens strenge regels. Vanuit de kloosters probeerden monniken de mensen tot het christelijk geloof te bekeren. De mensen die dat deden heten missionarissen. Ze reisden door gebieden van de Germanen en vertelden over Jezus. Ook vernielden ze Germaanse heiligdommen en hakten ze hun heilige bomen om. Zo wilden ze laten zien dat Germaanse goden niet bestonden. Missionarissen  kregen hulp van en bescherming van koningen.   a) Het heilige boek van moslims heet de Koran. b) 1) In de Koran staan de uitspraken en verhalen van Mohammed. 2) In de Koran staan ook verhalen van andere boodschappers van God, zoals Jezus en Mozes.  Tip: herhaal een deel van de vraag in je antwoord.   1) De eerste groep waren de rijke kooplieden en de meesters van een gilde. Zij bestuurden vaak de stad. 2) De tweede groep was een middengroep die bestond uit winkeliers en ambachtslieden. 3) De derde groep bestond uit mensen zonder vast werk. Zij waren vaak arm. 4) De vierde groep bestond uit oude of zieke mensen. Zij konden niet werken. Door te bedelen of met hulp van de kerk konden zij in leven blijven.     De adel had een eigen leger en eigen inkomsten uit grondbezit. Daardoor waren zij minder gehoorzaam aan de koning.   a) Eén deel waren ‘woeste gronden’, zoals bossen of rivieren. Je ziet dat in deze afbeelding rechtsonder. b) Een tweede deel gebruikte de heer zelf. Daar stond zijn boerderij. Je ziet dat links op de afbeelding. c) Op een derde deel woonden de en werkten de horigen. In de afbeelding zie je dat rechtsboven.  bron: http://projectrevolutie.weebly.com Extra info: De standenmaatschappij wordt vaak in deze piramidevorm weergegeven omdat je dan goed kan zien hoe groot de groep was. dus: 1e stand kleinste groep en de 3e stand de grootste groep.   Je ziet hier mannen die bidden (met het gezicht naar Mekka). Moslims moeten volgens de vijf zuilen vijf keer per dag bidden met het gezicht naar Mekka.    Tip: Ken je alle vijf zuilen? Vraag een moslim in je omgeving naar de achtergrond van de vijf zuilen. Verhalen van een persoon helpen nog beter om het te begrijpen en onthouden.     In ruil voor de belasting die inwoners van een stad betaalden kregen zij stadsrechten. Ze mochten dan het bestuur van een stad zelf regelen, mochten (soms) een muur om de stad bouwen of een markt houden. Ook mochten ze eigen wetten en regels maken.    Koningen wilden niet meer rondreizen én zonder hulp van de adel hun rijk besturen. Ook wilden ze af van alle verschillende afspraken. Dus liever afspraken die voor het hele rijk golden. Ze wilden liever hun rijk besturen vanuit één plaats en dat overal dezelfde wetten en belastingen golden. Dit heet een centraal bestuur. Meer weten over de middeleeuwen? https://schooltv.nl