Nova NaSk1 4e ed - Hoofdstuk 5 - Licht oefentoetsen & antwoorden

a) Een bolle lens is altijd positief en heeft een convergerende werking. b) Een holle lens is altijd negatief en heeft een divergerende werking.   a) netvlies b) pupil c) oogzenuw c) Infrarode en ultraviolette straling  Om de terugkaatsende lichtstraal te kunnen tekenen, moet je eerst de normaal tekenen: Vervolgens meet je de hoek van inval. Let op, dit is de hoek tussen de normaal en de invallende lichtstraal. Als laatste teken je de terugkaatsende lichtstraal. Deze hoek is net zo groot als de invallende lichtstraal. Let op: ook deze hoek is die tussen de normaal en de lichtstraal. a) Oudziend b) Bijziend c) Verziend d) Verziend Toelichting: Wanneer je bijziend bent, zie je van dichtbij goed, maar van veraf niet. Je ogen worden te bol waardoor het beeld vóór je netvlies terecht komt en je een vaag beeld krijgt. Je lost dit op door een bril met negatieve lenzen. Wanneer je verziend bent, zie je van veraf goed, maar van dichtbij niet. Je ogen kunnen niet bol genoeg worden, waardoor het beeld achter je netvlies terecht komt en je een vaag beeld krijgt. Je lost dit op door een bril met positieve lenzen Wanneer je oudziend bent, kunnen je ogen niet meer goed bol worden (net als bij verziend) en heb je een bril nodig met positieve lenzen. De naam zegt het al, dit is alleen bij oudere mensen het geval.   a) In wit licht zitten alle kleuren, dus je zult ook een rood shirt met witte letters zien. b) Rood licht wordt alleen weerkaatst door rood en wit. In dit geval zul je het shirt zien als geheel rood. c) Groen licht wordt alleen weerkaatst door groen en wit. In dit geval zal het rode shirt het groene licht absorberen, dus zul je een zwart shirt met groene letters zien.    Door de stralen tussen het zwarte gedeelte te tekenen, zie je welk gedeelte er in het licht komt en welk gedeelte in de schaduw. Je tekent een straal vanaf de lamp naar de uiteinden van de opening. C en D zijn zichtbaar, A en B staan in de schaduw. Zie tekening hieronder. Om het (virtueel) spiegelbeeld te tekenen, moet je een loodrechte lijn vanaf een bepaald punt naar de spiegel trekken. Vanaf dat punt op de spiegel, trek je een even lange lijn naar ‘achter’ de spiegel. Dat doe je op een paar punten, totdat je het spiegelbeeld kunt tekenen. Zie hieronder.  Je komt erachter door de lichtstralen voor de lens door te trekken en dan te kijken of ze dichter naar elkaar toegaan (bolle lens) of verder van elkaar verwijderd worden (holle lens) a) De lichtstralen worden verder van elkaar afgebogen dus is het een holle lens. b) De lichtstralen worden verder van elkaar afgebogen dus is het een holle lens. c) De lichtstralen worden naar elkaar toe gebogen dus is het een bolle lens. d) De lichtstralen worden naar elkaar toe gebogen dus is het een bolle lens. Teken het beeld met behulp van constructiestralen in onderstaande tekening. (3.2) Constructiestraal 1: Evenwijdig aan de hoofdas, door het brandpunt. Zie hieronder: Constructiestraal 2: Door de kruising van de hoofdas met de lens. Zie hieronder: Tekenen van het beeld: Daar waar de lichtstralen elkaar kruisen, moet het beeld getekend worden. Zie hieronder: Om te bepalen waar de lens staat, moet je eerst een constructiestraal tekenen. Je weet daarvan zeker dat er één door het midden van de lens (op de hoofdas) gaat. Teken deze lijn door van de punt van de ene pijl naar de punt van de andere pijl een lijn te trekken. Daar waar deze lijn de hoofdas kruist, staat de lens. Het brandpunt bepaal je door nu de andere constructiestraal te tekenen. Evenwijdig aan de hoofdas, naar het beeld toe. Daar waar de lijn de hoofdas raakt, is het brandpunt. Zie hieronder: Om te kunnen bepalen wat Karin door de spiegel kan zien, teken je eerst het virtuele beeld achter de spiegel. De terugkaatsende lichtstralen lijken namelijk daar vandaan te komen. Vervolgens teken je vanuit het reële beeld, lichtstralen naar de buitenkanten van de spiegel. Erna teken je de terugkaatsende lichtstralen: Arceer op het einde welk gedeelte Karin door de spiegel kan zien.