Memo MAX 5.1 deel A+B - Hoofdstuk 4 - De industriële revolutie oefentoetsen & antwoorden

a) Socialisme (4) Politieke stroming die opkomt voor de arbeiders en staat voor gelijkheid. De grondlegger van het socialisme is Karl Marx, hij wilde een klassenloze samenleving waarbij iedereen evenveel bezit zou hebben. b) Urbanisatie (2) Verstedelijking; het groeien van bestaande steden en het ontstaan van nieuwe steden (in korte tijd) ten koste van het platteland. Dit kwam doordat er in de steden werk was. Het werk was eerst voornamelijk op het platteland en nu (door de industrialisatie) meer in steden. De steden lagen vaak aan het water (rivier/zee) vanwege het vervoer van producten.   c) Sociale kwestie (4) Het probleem van armoede en slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de industriële revolutie. De eerste wet, om dit probleem tegen te gaan, was het “Kinderwetje van Van Houten” (tegen kinderarbeid). d) Kapitalisme (2) Economisch systeem met als hoofddoel zoveel mogelijk winst maken en waar er zo min mogelijk regels en wetten zijn.   e) Industriële revolutie (1) Grote verandering in West-Europa door de komst van fabrieken en nieuwe vervoermiddelen (bv. stoomtrein) aan het eind van de 18e en 19e eeuw.   f) Darwinisme  (2) Darwin geeft een verklaring voor de evolutie (verandering) van planten en dieren, deze leer heet het darwinisme.    g) Censuskiesrecht (3) Kiesrecht dat niet voor iedereen is, maar alleen voor mensen die belasting betalen.   h) Conservatieven (3) Mensen die alles willen laten zoals het is. In de 19e eeuw wilden de conservatieven niet dat er meer inspraak kwam in de politiek en meer vrijheid, a)1. Geestelijkheid2. Adel3. Derde standb)1. Ondernemersklasse (kleine groep rijke ondernemers) 2. Middenklasse (geschoold kantoorpersoneel, winkeliers, schoolmeesters) 3. Arbeidersklasse (geen eigen bezit: land, huis of bedrijf) a) Bekende wetenschapper op het gebied van geneeskunde. Hij ontdekte dat micro-organismen (bacteriën) de oorzaak van ziektes waren. En ontdekte hoe hij ziektekiemen zwakker kon maken waardoor dit als vaccin kon worden gebruikt (vb. vaccin tegen miltvuur en cholera)b) Engelse schrijver die schreef over de barre omstandigheden van de arbeiders.c) James Watt verbeterde de stoommachine waardoor spinnewielen en weefmachines niet meer aangedreven hoefden te worden door een waterrad.       De juiste volgorde is: 3. Ministers leggen verantwoording af aan de koning. 1. Er wordt besloten dat de koning geen regeringsleider meer is. 2. Het kinderwetje van Van Houten wordt aangenomen. 5. Ongeveer de helft van de Nederlandse mannen mag stemmen. 4. Nederlandse vrouwen krijgen het recht om te stemmen    In cijfers: 3,1,2,4,5 Aan het begin van de 18e eeuw werd het verstand (1) centraal gezet door de verlichters (2). Zij vonden dat je de wereld kon verbeteren door rationeel (3) na te denken. De industrialisatie liet zien dat je ook de economie(4) op rationele wijze kon verbeteren. Niet iedereen was een voorstander van continu uitgaan van het verstand (5). Sommige denkers en kunstenaar vonden het belangrijk dat je bij het gevoel (6) bleef. De beweging die haaks stond op de idealen uit de Franse Revolutie (7) en uitging van het gevoel, noemen we de Romantiek (8). Enkele juiste voorbeelden: De productie van allerlei producten groeide. Mensen werken steeds vaker in grote fabrieken.   Let op: het is belangrijk dat je een gevolg noemt (het komt door de Industriële Revolutie) en het gevolg dat je noemt is economisch (hoe verdienen mensen geld).   Hierdoor waren arbeiders minder tijd kwijt aan het lopen van huis naar de fabriek. Vanwege de grondstoffen die vaak uit de kolonies kwamen, en omdat de industrieproducten aan de inwoners van de kolonies konden worden verkocht (afzetgebied). a) Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een wijziging uit de grondwet van 1848: Bijvoorbeeld: De ministers worden verantwoordelijk. 2. Wat dit besluit betekent voor de koning: Bijvoorbeeld: Daardoor raakte de koning een groot deel van zijn macht kwijt. b). Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een wijziging uit de grondwet van 1848: Bijvoorbeeld: Alleen de rijke mannen krijgen stemrecht. 2. Wat dit besluit betekent voor de arme mannen: Bijvoorbeeld: Daardoor bezaten arme mannen ook na 1848 geen politieke invloed. Het negatieve gevolg dat deze bron laat zien zijn de slechte woon- en leefomstandigheden van (kinder)arbeiders. Je kunt deze bron niet gebruiken voor het doen naar een onderzoek naar de Industriële Revolutie, want de bron is afkomstig uit een fictieboek, dus je kunt de betrouwbaarheid niet goed controleren. De discussie die wordt bedoeld is de ‘sociale kwestie’, want deze wet gaat over de werkomstandigheden van (jonge) arbeiders. Het liberalisme wil dat rol van de overheid zo klein mogelijk is. Dit blijkt ook uit de bron, want Smith schrijft dat een onzichtbare hand het maatschappelijk belang dient. Dit betekent dat de overheid zich niet meer bezig hoeft te houden met het maatschappelijk belang. a) Socialisme. In de bron zie je een fabrieksbaas die belachelijk gemaakt wordt door hoe hij getekend is. Zijn gezicht is gek afgebeeld en daarmee negatief. Ook trekt hij de arbeiders de fabriek in en deze kunnen niet loskomen. Zo voelden de socialisten hoe de samenleving in elkaar zat. b) De tekenaar wil met zijn tekening aantonen dat de fabrieksbazen slecht zijn en het niet goed voor hebben met hun arbeiders.