De lay-out van een tekst bestaat uit beeld en opmaak.Met beeld worden eventuele afbeeldingen bij de tekst bedoeld.Met opmaak wordt alles bedoeld wat de schrijver doet met de vorm van de tekst (lettertype, lettergrootte, kleur, enz.) doel-middelopsommingreden/verklaringLet op: hier zijn twee mogelijkheden: tijd of voorwaardetegenstellingtijdtijdconclusietoelichtingvoorwaardeoorzaak-gevolgvoorwaarde Regels werk
jongeren, of arbeidsvoorwaarden jongerenJongeren
moeten zich bewust zijn van de arbeidsvoorwaarden van hun werk.Ja, de titel
geeft precies aan waar de tekst over gaat.Als er
gevaarlijke stoffen gebruikt worden en als er veel lawaai is.A:
23.30 uur, want je mag als jongere niet na 23.00 uur werken.Met een oproepdienst
wordt bedoeld dat je buiten werktijd beschikbaar moet zijn voor je werk en
direct moet komen. Dit komt bijvoorbeeld voor bij functies als politieagent,
brandweerman, arts, medewerker storingsdienst.Met beide
partijen worden bedoeld: zowel werkgever als werknemer / de jongere.De afspraak
om 2 x 15 minuten pauze te houden i.p.v. 1 x 30 min.C:
werken op zondagen. Je houdt het dan algemeen. De andere antwoorden zijn
onderdelen die benoemd worden.Je mag op
zondag werken als de functie dit toelaat of de omstandigheden in het bedrijf
hierom vragen. Je moet wel zelf hiermee instemmen.Nee, Kristel
werkt langer dan 4,5 uur achter elkaar door en heeft dus recht op 30 minuten
pauze.Nee, Job werkt
18 uur in deze week naast zijn studiebelasting van 25 uur. Dit is samen 43 uur
in de week en het maximum aantal uur is 40.Als je als
jongere werkt moet het werk zelf veilig zijn en niet schadelijk zijn voor je gezondheid, maar ook je werktijden en pauzes moeten in evenwicht zijn volgens de regels, omdat te lang werken en te weinig pauze ook kan bijdragen aan een slechte gezondheid. Veiligheid en gezondheid staan dus voorop.
Met objectief taalgebruik geeft een schrijver feiten waaruit de lezer informatie kan halen. In subjectief taalgebruik is de mening van de schrijver te lezen. het bedrijf: voornaamwoord dat als verwijswoord.Vorig jaar: bijwoord toen als verwijswoord.De regering: voornaamwoord haar als verwijswoord De oude stoel: verwijzing met het meubel als zelfstandig naamwoord.dat ik in mijn vakantie tandpijn kreeg: voornaamwoord Het als verwijswoord Hier zijn natuurlijk meerdere goede antwoorden mogelijk. Belangrijk is dat elke zin goed aansluit bij de betreffende schrijftip. Enkele voorbeelden:1. Trek de aandacht: “Mis het niet: het beste schoolfeest sinds jaren!”
2. Wek interesse: “Samen met je vrienden uit je dak gaan op muziek van de beste DJ: dat wil je toch niet missen?”
3. Maak de lezer gretig: “Slechts 200 kaartjes te koop. Wees er dus snel bij!”
4. Activeer de lezer daadwerkelijk: “Koop je kaartje tijdens de pauze in de aula.” groep mensen die hetzelfde willen of steunensynthetische stof met veel rekverspillentot niets verplichtendde meeste invloed hebben, overheersenkunst van het spreken en overtuigen van een werkwoord: bijeenkomenvan twee losse woorden: zwem (ww) + bad (zn)van een werkwoord: zingenvan een bijvoeglijk naamwoord: droevig + achtervoegselvan twee losse woorden: honden (zn) + hok (zn)van twee lossen woorden: snel (bn) + weg (zn) Hier zijn natuurlijk meerdere goede antwoorden mogelijk. Enkele voorbeelden:klachtenvrij - De man na een week weer klachtenvrij.planmatig - De student ging planmatig te werk.pijnlijk - Na de botsing hield ze een pijnlijk gevoel over aan haar nek.mistig - Het was vanochtend erg mistig buiten. van tijd (wanneer?)van plaats (waar?)van middel (waarmee?)van oorzaak/reden (waardoor? waarom?)van hoeveelheid (hoeveel?)van richting (waarheen?)van hoedanigheid (hoe?) Bijwoordelijke bepaling (geeft antwoord op de waarom-vraag)Voorzetselvoorwerp (waarschuwen voor iets)Bijwoordelijke bepaling (geeft antwoord op de waarheen-vraag)Voorzetselvoorwerp (wachten op iemand) PV = heeft, OW = De stratenmaker, WG = heeft gewerkt, BWB = zijn hele leven (wanneer?), BWB = hard (hoe?)PV = ben, OW = Ik, NG = ben tevreden, BWB = niet, VZVW = met dit cijfer (tevreden zijn met…)PV = moet, OW = Je, WG = moet teruggeven, LV = zijn tas, MV = hem, BWB = morgen (wanneer?), BWB = wel (blijft over)PV = zat, OW = hij, WG = zat, BWB = na de wedstrijd (wanneer?), BWB = nog uren (hoelang?), BWB = op het veld (waar?)Tip: Hoe pak je dit aan?Zoek de PV door de tijd te veranderen.Zoek het OW: Wie/wat + PV?Zoek de andere werkwoorden. Geen koppelwerkwoord, dan WG. Wel een koppelwerkwoord, dan NG.Zoek het (eventuele) LV: Wie/wat+GEZ+OW?Zoek het (eventuele) MV: Aan/voor wie/wat+GEZ+OW+LV?Zoek het (eventuele) VZVW: Zit er in het gezegd een werkwoord waarbij een vast voorzetsel hoort?Zoek de BWB: welke zinsdelen geven extra informatie bij het gezegde over tijd, plaats, reden, enz.? Bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden hebben allebei de eigenschap dat ze een bepaling zijn bij een ander woord. Het verschil is echter dat een bijvoeglijk naamwoord alleen bij een zelfstandig naamwoord kan horen, terwijl bijwoorden bij alle andere woorden kunnen horen (en dus niet bij een zelfstandig naamwoord) vandaag - zeer - hardwaargisteren - plotselingdaarmeehierbij - vanmorgen - maarerg morgen - hierzeldendaarover - gisteren - nogopeens - erg - hard Men (= onbepaald voornaamwoord: het verwijst niet specifiek naar een groep mensen, maar is algemeen) vraagt zich af hoeveel (= onbepaald hoofdtelwoord: het precieze aantal is niet bekend) talen er nu (= bijwoord van tijd) eigenlijk worden (= hulpwerkwoord, want niet zelfstandig) gesproken. (= zelfstandig werkwoord, want kan niet worden weggelaten)Dat (= voegwoord, neutraal) het lang blijft sneeuwen, lijkt (= koppelwerkwoord, want naamwoordelijk gezegde) mij (= persoonlijk voornaamwoord, want lijdend voorwerp) niet (= bijwoord van tijd) zo (= bijwoord van wijze) waarschijnlijk.Wie (= betrekkelijk voornaamwoord, met ingesloten antecedent) de (= bepaald lidwoord) oplossing weet (= zelfstandig werkwoord, want kan niet weggelaten worden), kan spoedig (= bijwoord van tijd) een prijs verwachten. (= zelfstandig werkwoord, want kan niet weggelaten worden)Het meisje dat (= betrekkelijk voornaamwoord, want heeft betrekking op ‘het meisje’) haar (= bezittelijk voornaamwoord, bezit staat er direct achter) been had gebroken, werd op (= voorzetsel, staat voor element) een brancard (= zelfstandig naamwoord, een ding) afgevoerd.Hoewel (= voegwoord, onderschikkend voegwoord van toegeving) hij hard (= bijwoord, bepaling bij werkwoord ‘werken’) werkte, bleef (= koppelwerkwoord, want naamwoordelijk gezegde) hij de hele week opgewekt. (= bijvoeglijk naamwoord, bepaling bij de persoon die hard werkte =mens) Voltooid deelwoord = verlorenDe verloren oorbel werd door hem teruggevonden.Tegenwoordig deelwoord = verliezendeDe verliezende partij had er geen zin meer in. Een aarzelende leerling.Het gestolen schilderij.De gerende afstand.De rennende atleet.Een verrassende ontwikkeling.De zingende vogel. goedfout: ruïnefout: nachtcrèmefout: conciërgefout: lp'sfout: geïnterviewdgoedfout: verfraaiinggoedfout: Chantals telefoonfout: crêpefout: coupéfout: carrièrefout: Guus' autogoedfout: geïrriteerdfout: gênant A4'tjebuiigcalorieëndéjà vuvwo'erkopiërenideeënfinanciën
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.