New Interface LRN-Line deel A+B
- Hoofdstuk 4 - Inventions
oefentoetsen & antwoorden
LRN-line
Klas 2|Havo
Toets Engels
New Interface LRN-Line deel A+B
Online maken
Toets afdrukken
a) order (4)
b) space (1)
c) attach (to) (2)
d) wheel (2)
e) breakthrough (3)
f) unlikely (4)
g) explore (to) (1)
h) red pepper (4)
i) remarkable (3)
j) lever (3)
k) possible (1)
l) genuine (2)
m) publicity (4)
n) tiny (1)
o) entirely (3)
p) realistic (2)
q) thin (4)
r) sight (3)
s) originally (1)
t) basically (2)
a) hug
b) front door
c) challenge
d) design
e) sewing machine
f) whirr
a) Could we order two pizzas, please?
b) First, we have to follow these instructions on their website.
c) It’s a pair of small umbrellas that fix on top of your shoes.
d) I need help to sew some of it together.
e) Why don’t we try it out?
f) We may not be able to do it.
g) These act as goalposts.
h) It’s unlikely that they ever will.
i) Could you spare a moment to help?
j) Make mine a deep pan.
a) must = moeten; don’t/doesn’t have to = niet hoeven; should = zou eigenlijk moeten
b) Je gebruikt de present perfect als je wilt zeggen dat iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer. Note: Dit is het antwoord uit het boek. Je gebruikt de present perfect ook als iets in het verleden is gebeurt en je merkt daar nu nog het effect van; als iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is; om te praten over ervaringen tot nu toe.
c) Je maakt de present perfect met have/has + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord eindigt op -ed bij regelmatige werkwoorden. Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.
d) Je gebruikt de past simple als iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer het is gebeurd. In de zin staat vaak een tijdsbepaling in het verleden (bijv. last year, two days ago etc).
e) Je maakt de past simple als volgt:
Bij regelmatige werkwoorden: werkwoord + ed
Bij onregelmatige werkwoorden: 2e rijtje van de irregular verbs. Deze moet je uit je hoofd leren.f) Bij een positieve zin het hele werkwoord of infinitief zonder to. Bij een negatieve zin: don’t + hele werkwoord/infinitief zonder to.
Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vragen gaan over de grammar.
a) must
b) don’t have to
c) should
d) have to
e) should
Tip: bij deze opdracht wordt je geholpen door de aanwijzingen tussen haakjes. Het is dus belangrijk dat je goed weet wanneer je welk hulpwerkwoord moet gebruiken → grammar 4.1.
a) Alex has lived in Londen since 2014.
b) I have never been in New York.
c) Have you had breakfast yet?
d) Sanne has already watched that film six times.
e) He has borrowed my car.
Tip: de present perfect maak je met has/have + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord is het werkwoord+ed bij regelmatige werkwoorden. De onregelmatige werkwoorden staan in een lijst die je uit je hoofd moet leren → grammar 4.2
a) Did - walk
b) had
c) didn’t want
d) studied
e) Did - buy
f) was
Tip: de past simple is de verleden tijd. Je gebruikt deze tijd als iets is afgelopen, het is klaar. De past simple kan regelmatig zijn (werkwoord + ed) of onregelmatige (2e rijtje van de irregular verbs). Bij vraagzinnen gebruik je Did en het hele werkwoord, bij ontkennende zinnen gebruik je didn’t en het hele werkwoord → grammar 4.3.
a) much
b) a few
c) much
d) many
e) a little
f) few
Tip: much en little gebruik je bij woorden in het enkelvoud (niet telbaar) en many en few gebruik je bij woorden in het meervoud (wel telbaar) → grammar 4.4.
a) has met → present perfect want just, net gebeurd.
b) is → present simple want feit
c) has rained → present perfect, in verleden begonnen en nu nog bezig.
d) have lived → present perfect, in verleden begonnen en nu nog bezig, ik woon er nog steeds.
e) cycles → present simple, want regelmatig, iedere ochtend. Let op de S op het einde (want she)
Tip: de present perfect maak je met has/have + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord is het werkwoord+ed bij regelmatige werkwoorden. De onregelmatige werkwoorden staan in een lijst die je uit je hoofd moet leren. De present perfect gebruik je als je wilt zeggen die iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer; iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat (since, for, in); iets in het verleden is gebeurd waarvan je nu het resultaat ziet; iets net of nog niet is gebeurd (just, lately, recently, yet). De present simple is het hele werkwoord bij I, you, we en they (play). Bij he, she en it komt er een +s achter het werkwoord (plays). Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. Ook gebruik je de present simple bij feiten. In de zin staan dan vaak woorden als: always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly ever.
a) I was watching television while my friends were making dinner.Het televisiekijken is een langer durende activiteit in het verleden. Dus gebruik je de past continuous.Het diner maken is ook een langer durende activiteit in het verleden. Dus gebruik je de past continuous.De past continuous maak je met was/were + een werkwoord+ing.b) We walked to school yesterday.Dit is een feit. Het is niet je bedoeling om te benadrukken hoe lang dit duurde, maar alleen dat het zo gegaan is. Dus gebruik je de past simple.De past simple maak je met een werkwoord+ed.c) Last year, Ahmed went to England.Dit is een feit. Een eenmalige gebeurtenis. Dus gebruik je de past simple.De past simple maak je met een werkwoord+ed.d) I was studying for hours last night, to prepare for my test.Je benadrukt hoe lang je gestudeerd hebt. Dus gebruik je de past continuous.De past continuous maak je met was/were + een werkwoord+ing.e) The musicians were playing when everyone started dancing.De muzikanten waren aan het spelen. Dat is een langer durende activiteit. Dus gebruik je de past continuous.De past continuous maak je met was/were + een werkwoord+ing.Tijdens die activiteit van het muziek maken, begon iedereen te dansen. Dat begin was maar op één kort moment. Dus gebruik je hiervoor de past simple.De past simple maak je met een werkwoord+ed. a) Do your homework!Bij een imperative (=gebiedende wijs) begin je de zin met het hele werkwoord/infinitief zonder to, daarachter voeg je het lijdend voorwerp toe.b) Don’t smoke!Bij een negatieve imperative (=gebiedende wijs) begin je de zin met don’t + het hele werkwoord/infinitief zonder to, daarachter voeg je het lijdend voorwerp toe.c) Read the book!Bij een imperative (=gebiedende wijs) begin je de zin met het hele werkwoord/infinitief zonder to, daarachter voeg je het lijdend voorwerp toe.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.