Deze toets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: vraag en aanbod en marktvormen.
Toets Economie
Cumulus
Online maken
Toets afdrukken
a) A = maximale betalingsbereidheid B = evenwichtsprijs C = minimale leveringsbereidheid b) Bij de maximale vraag is de prijs in de vraagvergelijking 0. Dus: Qv = -2 x 0 +10
Qv = 10 a) Voorbeelden van een goed antwoord: De kosten van arbeid of machines dalen Het aantal aanbieders neemt toe. De productie per werknemer stijgt, waardoor de kosten kunnen dalen.Let op: Het gaat hier om een verschuiving van de aanbodlijn naar rechts. Een antwoord als: de kosten van machines veranderen of het aantal aanbieders verandert, kan ook een verschuiving naar links inhouden. Uit je antwoord moet duidelijk blijken dat gaat om een voorbeeld waarbij de aanbodlijn naar rechts verschuift.b) Bijvoorbeeld dat vissers of landbouwers hun producten naar de veiling brengen en de veilingklok de prijs van het product vanaf een hoge startprijs laat zakken totdat een handelaar akkoord is met de prijs en de partij vis of landbouwproduct kooptc) Als alle andere factoren dan de prijs van het product constant worden verondersteld. Bijvoorbeeld: de prijzen van arbeid en machines, de kwaliteit van arbeid en machines (denk aan scholing en innovatie) en het aantal producenten.d) De leveringsbereidheid is de prijs die de producent minimaal wil ontvangen (dat kan de kostprijs zijn, maar dat hoeft niet). a) de prijs op een markt van volkomen concurrentie komt tot stand door het geheel van vraag en aanbod. b) Een markt van volkomen concurrentie is transparant, omdat vragers en aanbieders op de hoogte zijn van prijzen en verhandelde hoeveelheden.c) Door gebrek aan concurrentie: hogere prijzen, minder keuze en minder innovatie. Let op: alleen het antwoord “geen concurrentie” is fout. Je moet ook vermelden wat“geen concurrentie” betekent voor de consument. a) Dit blijkt uit de min (-) die voor 3.000 P staat. Die min geeft aan dat er een negatief verband is tussen de prijs (P) en de vraag (Q). Hoge prijs = lage vraag; lage prijs = hoge vraag. b) Om het gevraagde aantal stoelen uit te rekenen moet de prijs in de vraagfunctie worden ingevuld. De prijs is € 25. Dus: Qv = - 3.000 x 25 + 100.000. Qv = -75.000 + 100.000 Qv = 25.000 c) Bij deze prijs worden er geen stoelen meer verkocht en zal de Q “nul” zijn. Je vult in de vraagfunctie bij Q een “nul” in. Dus Qv = - 3.000 P + 100.000 wordt 0 = - 3.000 P + 100.000.De onbekende (dat is P) gaat naar de linkerkant van het = teken. Dan verandert – 3.000 P in + 3.000 P. Er staat nu 3.000 P = 100.000. Om P te krijgen wordt 100.000 gedeeld door 3.000. Dus P = € 33,33. Dit wordt ook wel de maximale betalingsbereidheid genoemd. d) Zie grafiek hieronder. Eerst de vraaglijn. Je hoeft maar twee punten te hebben om een rechte lijn te maken. Als Q = 0; dan is P € 33,33 (zie berekening bij antwoord op c). Als P = 0 dan vul je in de vraagfunctie in: Qv = - 3.000 x 0 + 100.000. Hieruit volgt: Qv = 100.000 Als je P = € 33,33 en Q = 100.000 (blauwe punten) verbindt met een rechte lijn, heb je de vraaglijn (de blauwe lijn). De aanbodlijn begint op de verticale as bij € 10 (de kostprijs van een stoel) en snijdt de vraaglijn bij € 25. Als je P = 10 en P = 25 (rode punten) met elkaar verbindt (en nog iets doortrekt) heb je de aanbodlijn (de rode lijn). e) Voorbeelden van een juist antwoord: Het inkomen van de consument neemt toe. Bij iedere prijs neemt de vraag toe. De vraaglijn verschuift evenwijdig naar rechts. Het inkomen van de consument neemt af. Bij iedere prijs neemt de vraag af. De vraaglijn verschuift evenwijdig naar links. Het aantal consumenten neemt toe. Bij iedere prijs neemt de vraag toe. De vraaglijn verschuift evenwijdig naar rechts. De behoefte naar klapstoeltjes neemt af. Bij iedere prijs neemt de vraag af. De vraaglijn verschuift evenwijdig naar links. De behoefte naar klapstoeltjes neemt toe. Bij iedere prijs neemt de vraag toe. De vraaglijn verschuift evenwijdig naar rechts. De prijs van hout (waarvan een klapstoeltje is gemaakt) wordt duurder. Bij iedere prijs neemt de vraag af. evenwijdig De vraaglijn verschuift naar links. De prijs van hout (waarvan een klapstoeltje is gemaakt) wordt goedkoper. Bij iedere prijs neemt de vraag toe. De vraaglijn verschuift evenwijdig naar rechts. f) Voorbeelden van een juist antwoord: De evenwichtsprijs stijgt. De evenwichtsprijs daalt. De evenwichtsprijs stijgt.De evenwichtsprijs daalt. De evenwichtsprijs stijgt. De evenwichtsprijs daalt. De evenwichtsprijs stijgt. Toelichting: het vetgedrukte gedeelte is het antwoord op f). Je hoeft het antwoord bij e) niet te herhalen. Het vetgedrukte gedeelte is voldoende. Het gaat om een verschuiving van de vraaglijn, waarbij de aanbodlijn niet veranderd. Er vindt dan een verschuiving langs de aanbodlijn plaats. Let op: als het antwoord op vraag e) fout is, hoeft het antwoord op vraag f) niet fout te zijn. Een verschuiving van de vraaglijn naar rechts betekent een hogere evenwichtsprijs, een verschuiving van de vraaglijn naar links betekent een lagere evenwichtsprijs. Het antwoord: de evenwichtsprijs blijft gelijk is fout! a) Als chocola duurder wordt zal chocola minder worden gekocht en daarvoor in de plaats zal er meer kauwgom worden gekocht. Dit zorgt voor een verschuiving van de vraaglijn van kauwgum naar rechts. Bij iedere prijs zal meer kauwgum worden gekocht.b) Als het inkomen van de consument afneemt zal er bij iedere prijs minder kauwgom worden gevraagd. De vraaglijn zal naar links verschuiven. De aanbodlijn verschuift niet. Er zal door de verschuiving van de vraaglijn naar links, een verschuiving langs de aanbodlijn naar beneden plaatsvinden. Er ontstaat een nieuw marktevenwicht. De evenwichtsprijs ligt lager. c) Als de energiekosten van de aanbieder stijgt zal er bij iedere prijs minder kauwgom worden aangeboden. De aanbodlijn zal naar links verschuiven. De vraaglijn verschuift niet. Er zal door de verschuiving van de aanbodlijn naar links, een verschuiving langs de vraaglijn naar boven plaatsvinden. Er ontstaat een nieuw marktevenwicht. De evenwichtsprijs ligt hoger. d) 1) Bij het berekenen van de maximale betalingsbereidheid is de Qv in de vraagfunctie 0.Dus: 0 = - 2.000 P + 15.0002.000 P = 15.000P = 15.000 / 2.000P = 7,50 euro2) Bij het berekenen van de minimale leveringsbereidheid is de Qa in de aanbodfunctie 0Dus: 0 = 8.000 P - 10.000-8.000 P = - 10.000P = - 10.000 / - 8.000P = 1,25 euro3) Bij het berekenen de maximale vraag is de P in de vraagfunctie 0.Dus: Qv = - 2.000 x 0 + 15.000Qv = 15.000 ( x 1 miljoen pakjes kauwgom)4) Bij het bereken van de evenwichtsprijs moet Qa gelijk worden gesteld aan QvDus: Qa = Qv (mag ook andersom)8.000 P - 10.000 = - 2.000 P + 15.0008.000 P + 2.000 P = 15.000 + 10.00010.000 P = 25.000P = 25.000 / 10.000P = 2,50 euro5) Bij het berekenen van de evenwichtshoeveelheid moet de evenwichtsprijs worden ingevuld in de vraagvergelijking of de aanbodvergelijking. Mag ook allebei, maar de uitkomst is hetzelfde.De vraagvergelijking: Qv = - 2.000 P + 15.0000Qv = - 2.000 x 2,50 + 15.0000Qv = - 5.000 + 15.0000Qv = 10.000 ( x 1 miljoen pakjes kauwgom)De aanbodvergelijking: Qa = 8.000 P – 10.000Qa = 8.000 x 2,50 – 10.000Qa = 20.000 – 10.000Qa = 10.000 ( x 1 miljoen pakjes kauwgom)e) zie onderstaande grafiek
a) Voorbeelden van een juist antwoord: Ja, Coca-Cola verkoopt niet alleen cola, maar ander andere frisdranken, onder andere Fanta, Sprite en nu ook Orangina, dus heterogene producten. Coca-Cola behoort niet tot de marktvorm volkomen concurrentie, maar tot een van de andere marktvormen. Nee, uit het krantenartikel kun je alleen opmaken dat Coca-Cola heterogene producten verkoopt. Van de andere kenmerken die bepalen tot welke marktvorm een aanbieder behoort, staat niets van in het krantenartikel. Je kunt alleen de marktvorm volkomen concurrentie uitsluiten. Let op: de informatie over de kenmerken die bepalen tot welke marktvorm een aanbieder behoort, moet uit het artikel te halen zijn. Een antwoord als: ja, Coca-Cola behoort tot de marktvorm oligopolie, want Coca- Cola verkoopt heterogene producten en er zijn enkele grote aanbieders van frisdrank is fout!b) Voorbeelden van een juist antwoord: Innovatie: een groot bedrijf kan gemakkelijker geld vrijmaken om nieuwe producten te ontwikkelen (productdifferentiatie). Productdifferentiatie leidt tot meer keuzemogelijkheden voor de consument. Prijzenoorlog: concurrentie zou tot een prijzenoorlog kunnen leiden. Dit gaat ten koste van de winst van een bedrijf en kan het bedrijf geen/minder geld vrijmaken om nieuwe producten te ontwikkelen (productdifferentiatie). Productdifferentiatie leidt tot meer keuzemogelijkheden voor de consument. Let op: uit het antwoord moet blijken dat de consument voordeel heeft van de overname!c) Voorbeelden van een juist antwoord: Concurrentie; door de overname wordt de concurrentie beperkt, waardoor de prijzen zouden kunnen stijgen. Machtspositie: Coca-Cola wordt nu zo groot en machtig dat het de concurrentie kan wegvagen, waardoor de prijzen zouden kunnen stijgen door minder concurrentie.Let op: uit het antwoord moet blijken dat door de overname frisdranken onnodig duur worden!d) Samenwerken met als doel de concurrentie te verminderen noemen we een kartel en dat is verboden, omdat het in het nadeel is van de consument. Bij kartelvorming krijgt een oligopolist de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de Europese commissie achter zich aan. a) Google heeft geen feitelijk monopolie. De werkwijze van Google is het maken van afspraken met aanbieders van mobiele telefoons en makers van internetbrowsers om Google als standaard zoekmachine te installeren. Hiermee weren zij het bestaande concurrenten en potentiële nieuwe concurrenten van de markt. Bij een feitelijk monopolie zijn alle concurrenten al weggewerkt. De aanklacht tegen Google is om te voorkomen dat Google een feitelijk monopolie wordt. b)Bij de marktvorm “volkomen concurrentie” is de prijs een gegeven. De prijs wordt bepaald door vraag en aanbod. Bij “onvolkomen concurrentie” bepaalt een aanbieder, zoals Google, zelf de prijs. Bij de marktvorm “volkomen concurrentie” is er in de ogen van de consument geen verschil in producten die worden verkocht. Bij “onvolkomen concurrentie” is er sprake van productdifferentiatie en is er wel degelijk verschil tussen de soorten producten die worden aangeboden. Bij de marktvorm “volkomen concurrentie” is er sprake van vrije toetreding. Bij “onvolkomen concurrentie” is het vanwege de grote concurrentie moeilijk om toe te treden. Bestaande concurrenten kunnen de prijs laag houden, terwijl de nieuwe aanbieder in het begin hoge (starters)kosten heeft en de prijs niet laag kan houden.Bij de marktvorm “volkomen concurrentie” zijn er veel aanbieders. Bij “onvolkomen concurrentie” zijn er enkele grote aanbieders of één aanbieder.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.