Deze toets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: Internationale handel en wisselkoersen
Toets Economie
Cumulus
Online maken
Toets afdrukken
a) Vier factoren die de internationale concurrentiepositie van een land bepalen zijn:1) De loonkosten per product. Loonkosten zijn een groot deel van de totale kosten.2) Natuur. Aanwezigheid van grondstoffen, het klimaat en de ligging aan zee.3) Infrastructuur. Aanwezigheid van (lucht-)havens en de verbinding met het achterland.4) Stabiliteit. Sociaal, politiek en economisch: bijvoorbeeld ongelijkheid, democratie of dictatuur, stijgende energierekening.b) Twee vormen van economische samenwerking:1) Vrijhandel. Bij vrijhandel is er vrij verkeer van goederen en diensten, bijvoorbeeld een vrijhandelszone en een douane-unie.2) Een gemeenschappelijk markt. Behalve vrij verkeer van goederen en diensten, ook vrij verkeer van arbeid en kapitaal (gemeenschappelijke markt), dezelfde belastingen, uitkeringen, pensioenen en economische politiek (economische unie) en één munt, één monetaire beleid en één centrale bank (de Europese Monetaire Unie).c) Drie redenen voor protectie zijn:1) Beschermen van werkgelegenheid.2) Beschermen van strategische sectoren (bijvoorbeeld telecom)3) Beschermen van infant industry (industrie die in de kinderschoenen staat).d) Twee soorten protectie zijn:1) Tarifair. Invoerrechten en exportsubsidies.2) Non-tarifair. Bureaucratische rompslomp bij de grens, invoerverbod, technische en kwaliteitseisen.e) Nadelen van protectie:1) Hoger prijspeil. Beperking van de concurrentie kan leiden tot een hoger prijspeil. Stel dat Nederland fietsen importeert uit India. Dit is vrij succesvol omdat fietsen uit India aantrekkelijk geprijsd zijn vanwege de lagere lonen in dat land. De Nederlandse fietsindustrie dreigt kopje onder te gaan in de prijzenslag en de overheid besluit om invoerrechten te heffen op fietsen uit India. Daarmee wordt (op korte termijn) de Nederlandse industrie gered, maar stijgt het prijspeil omdat de Nederlandse fietsenmakers niet langer genoodzaakt zijn hun prijzen te verlagen.2) Keuzebeperking. Door de beperkingen die buitenlandse producten worden opgelegd zijn er minder producten beschikbaar. Een buitenlandse ijsfabrikant exporteert 20 soorten ijs naar Nederland, wanneer de Nederlandse overheid besluit om invoerrechten te gaan heffen op ijs. Om te kunnen blijven concurreren met de Nederlandse fabrikanten kan het buitenland zich genoodzaakt zien om het aantal soorten terug te brengen en zich te gaan specialiseren in enkele soorten. Door specialisatie kan hij deze soorten goedkoper aanbieden en toch zijn marktaandeel behouden in Nederland.3) Tegenmaatregelen. Een land dat zijn industrie benadeeld ziet door protectiemaatregelen in andere landen, kan zelf tegenmaatregelen nemen om zo zijn eigen industrie weer te beschermen. a) De loonkosten per product worden berekend door de loonkosten per persoon te delen door de arbeidsproductiviteit.b) Een procentuele toename van de loonkosten per product leidt tot dezelfde procentuele toename van de loonkosten per persoon, als de arbeidsproductiviteit gelijk blijft. Als de loonkosten per persoon meer stijgen dan de arbeidsproductiviteit, stijgen de loonkosten per product. Als de arbeidsproductiviteit meer stijgt dan de loonkosten per persoon, dalen de loonkosten per product. a) Depreciatie. Bij een tekort op de betalingsbalans is er veel aanbod van de munt (door de hoge import) en weinig vraag naar de munt (door de lage export) waardoor de wisselkoers van de munt daalt. b) Een verandering van de externe waarde. De interne waarde van de munt wordt bepaald door de koopkracht van de munt. Door inflatie daalt de koopkracht. De externe waarde van de munt, de (zwevende) wisselkoers, wordt bepaald door de vraag naar en het aanbod van de munt. a) De dollar is gestegen. In 2002 kon je voor een dollar (gemiddeld) 0,90 euro krijgen, in 2008 kreeg je voor een dollar (gemiddeld) 1,40 euro.b) De procentuele verandering van de dollar in euro is (1,40 – 0,90) /0,90 x 100% = 55,6%c) Om de procentuele verandering van de euro in dollar uit te rekenen moet je eerst uitrekenen hoeveel dollar een euro waard is. Dit doe je op de volgende manier:In 2002 was een euro (1 / 0,90) = 1,11 dollar.In 2008 was een euro (1 / 1,40) = 0,71 dollar.De procentuele verandering van de euro in dollar is (0,71 – 1,11) / 1,11 = 36% a) appreciatie. Uit de figuur blijkt dat op 1 juli 2001 de yen 0,0075 dollar waard is en op 1 november 2001 is de yen 0,009 dollar waard. De waarde van de yen is dus gestegenb) De dollarkoers is op 1 juli 133,33 yen (10.000 / 75). De dollarkoers is op 1 november 111,11 yen (10.000 / 90). Verandering van de dollarkoers is 111,11 - 133,33 / 133,33 x 100% = -16,67% a) Bij een tekort zijn de ontvangsten vanwege de export lager, dan de betalingen vanwege de import. De waarde van de import is 270,8 + 10,2 = 281,6 miljard.b) De koers zal gaan dalen. Vanwege het tekort op de handelsbalans is de vraag naar de valuta van dit land kleiner dan het aanbod van de valuta van dit land, waardoor deze in koers gaat dalenc) de geïmporteerde inflatie zal gaan stijgen. De koers van de valuta van dit land daalt ten opzichte van de koers van de valuta van het buitenland. Dit land wordt goedkoper voor het buitenland, maar het buitenland wordt duurder ten opzichte van dit land. Dit betekent dat de geïmporteerde grondstoffen / goederen relatief duurder worden. Als deze hogere importprijzen worden doorberekend in de consumentenprijzen ontstaat er geïmporteerde inflatie. a) Er werken 120 personen die in totaal 9 miljoen stuks produceren. Dat is een arbeidsproductiviteit per persoon van 75.000 stuks (9 miljoen / 120).b) De totale loonkosten is brutoloon + 21% sociale lasten x het aantal werknemers. Dus: € 4.356.000,- (€ 30.000 1,21 × 120). De loonkosten moeten worden verdeeld over de productie van 9 miljoen stuks. De loonkosten per product zijn € 0,484 (afgerond) (€ 4.356.000,- / 9 miljoen)c) De arbeidsproductiviteit per persoon wordt 81.000 stuks (75.000 × 1,08). De totale productie wordt 9.315.000 stuks (9 miljoen × 1,035). Er zijn voor deze productie 115 personen (9.315.000 / 81.000). Er kunnen dus 5 mensen ontslagen worden.d) De loonkosten stijgen met 6% per werknemer. De totale nieuwe loonkosten zijn € 4.388.400 (36.000 × 1,06 x 115). De totale loonkosten zijn gestegen met: (€ 4.388.400 - € 4.356.000,-) / € 4.356.000,- x 100% = 0,73%e) De totale nieuwe productie is 9.315.000 stuks (zie berekening bij c). De totale nieuwe loonkosten zijn € 4.388.400 (zie berekening bij d). De nieuwe loonkosten per product zijn afgerond € 0,471 (€ 4.388.400 / 9.315.000). De loonkosten per product zijn gedaald met (€ 0,471 – € 0,484) / € 0,484 x 100% = 2,7%.Tip: een andere (snellere) manier is gebruik maken van indexcijfers. De loonkosten zijn gestegen met 0,73% (indexcijfer 100,73) en de productie met 3,5% (indexcijfer 103,5).(Indexcijfer loonkosten / indexcijfer productie x 100%) - 100% is dan het antwoord op de vraag. Dus 100,73 / 103,5 x 100% = 97,3 (afgerond); 97,3 – 100 = 2,7%Let op: 0,73% - 3,5% = -2,77% is fout! a) Japan weert de import vanuit de Verenigde Staten waardoor de productie in de Verenigde Staten niet kan stijgen. Dit gaat ten koste van de werkgelegenheid in de Verenigde Staten. b) Voorbeelden van een juist antwoord: De export van Japan is groter dan de import. Er zal dus meer Japanse yen gevraagd worden dan aangeboden, waardoor de Japanse yen stijgt ten opzichte van de dollar. Japanse producten worden duurder voor de Verenigde Staten. De export van Japan neemt af. Het overschot op de handelsbalans wordt kleiner. Er ontstaat evenwicht op de handelsbalans van Japan.De import van Japan is kleiner dan de export. Er zal dus minder dollar worden gevraagd dan aangeboden, waardoor de dollar daalt ten opzichte van de Japanse yen. Producten uit de Verenigde Staten worden goedkoper voor Japan. De import van Japan neemt toe. Het overschot op de handelsbalans wordt kleiner. Er ontstaat evenwicht op de handelsbalans van Japan.c) Voorbeelden van een juist antwoord:De koersen van vrije valuta kunnen elk moment een andere waarde hebben. De koers zal immers altijd vrij stijgen of dalen. Dit geeft een onzekerheid aan de internationale handel omdat niet bekend is wat mensen moeten betalen.De onzekerheid trekt speculanten aan. Doordat vraag en aanbod van de speculanten op de markt komen, beïnvloeden ze de marktwerking. Als bijvoorbeeld speculanten verwachten dat een koers van een valuta gaat stijgen, gaan ze nu veel inkopen om die valuta later weer met winst te verkopen. Doordat speculanten veel inkopen wordt de vraag naar die valuta hoger en zal de koers nog meer stijgen dan verwacht.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.