Nectar 5e ed/FLEX - Hoofdstuk 6 - Je groene omgeving oefentoetsen & antwoorden

Schimmels, dieren, planten en bacteriën   a) Waar, soortenconcurrentie is concurrentie tussen soorten en daarom dus tussen levende wezens. Daarom is het een biotische invloed. b) Waar, elk organisme heeft een plek in de biotoop. c) Waar, hoe meer soorten in een gebied, hoe gevarieerder de natuur. d) Waar, temperatuur leeft niet en is daarom abiotisch.   In totaal zie je 10 voedselrelatie. Iedere pijl stelt namelijk een voedselrelatie voor. De pijl staat voor: wordt gegeten door   a) De eerste soort: Producenten Functie: het maken van voedingsstoffen b) De tweede soort: Consumenten Functie: Het gebruiken van voedingsstoffen die producenten maken c) De derde soort: Bodemdieren Functie: Het afval van de producten en en consumenten opruimen d) De vierde soort: Reducenten Functie: het afbreken van afval tot mineralen.   Je kunt determineren met een zoekkaart of met een determinatietabel. In een zoekkaart staan vaak niet alle planten die je bijvoorbeeld in je tuin hebt staan. Daarom kun je beter een determinatietabel gebruiken. Je kijkt hierbij naar de kenmerken van het dier en beantwoord vragen in de determinatietabel om erachter te komen welke planten je in je tuin kunt vinden. 4) Boomlaag 1) Struiklaag 3) Kruidlaag 2) MoslaagDeze volgorde wordt bepaald door de hoeveelheid zonlicht die de lagen krijgen/ nodig hebben.    1) Edelhert: planteneter 2) Vos: vleeseter 3) Konijn: plantenter 4) Kikker: vleeseter 5) Reiger: vleeseter a) In de herfst vind je de dikste strooisellaag, omdat de bladeren net van de bomen zijn gevallen maar nog niet zijn verteert door de reducenten.b) In de zomer vind je de dunste strooisellaag. De bladeren hangen nu nog allemaal aan de bomen. Nee, een biotoop is alleen abiotisch en de ratten leven.Tip: een biotoop bevat alle abiotische invloeden in een gebied. Planten die zonlicht nodig hebben zullen in een open plek in het bos groeien.In iedere laag krijgen de planten genoeg zonlicht, omdat ze zijn afgestemd op de plek waar ze leven. Bomen hebben veel zonlicht nodig en zijn daarom hoog. De struikenlaag daaronder heeft ook veel zonlicht nodig. Helemaal onderin vind je de moslaag en die heeft weinig tot geen zonlicht nodig.  a) Om je antwoord bij A te checken moet je de uitwerking van opdracht b erbij pakken. Hierbij zijn de juiste voedselrelaties weergeven. Controleer je opdracht aan de hand van deze relaties.b)    a) Zonlicht b) Koolstofdioxide c) Water d) Mineralen e) Zuurstof f) Glucose g) Eiwitten h) Zetmeel i) Vitaminen  j) Vetten De boer haalt mij het rooien niet alleen de planten van de akker maar ook de plantenresten. Hierdoor is er te weinig eten/humus voor reducenten in de bodem om om te zetten in mineralen.Nieuwe planten hebben mineralen nodig om te groeien. Hiervoor is dus soms kunstmest met gefabriceerde mineralen nodig om de voedselkringloop te herstellen.