Na klar! MAX
- Kapitel 2 - Wege des Zusammenlebens
oefentoetsen & antwoorden
MAX
Klas 4|Vwo/gymnasium
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Woorden en zinnen Kapitel 2
Lektion 1 t/m 7
Grammatica Kapitel 2
Modalverben (modale werkwoorden)
Konjunktiv II (zou-vormen)
Wortstellung Verben (volgorde van werkwoorden)
(Wechsel)Präpositionen und Fälle ((keuze)voorzetsels en naamvallen)
Verben mit Fall (werkwoorden met naamval)
Schrijven Kapitel 2
Lektion 6
Toets Duits
Na klar! MAX
Online maken
Toets afdrukken
zonder pijnde bevestiginggebruikeninrichtenhet hartbehoeden voorgek zijn opkleinhet lidscheidenbovendienvoortdurendde maatschappijrecyclen umzieheneifersüchtigder Kellerschüchternehrgeizigder Aufzugverständnisvolldas Fensterdas Stockwerkaufmerksamehrlichdie Tapetedie Kaltmietefaul Was hältst du davon, wenn wir in der Nähe eines Parks wohnen werden?Das halte ich für eine blöde Idee, weil die Kosten (Miete, Gas, Strom, Wasser) zu hoch sind.Er wohnt im dritten Stock. Es gibt keinen Aufzug.Verstehst du mich, wenn ich sage, dass ich viel Wert auf ein Badezimmer lege?Ich möchte diesen Raum neu ausstatten / einrichten. Het werkwoord “müssen” geeft een noodzaak aan en het werkwoord “sollen” een advies. Voorbeeld: Du musst ins Krankenhaus!Uitleg: Omdat hier “musst” wordt gebruikt, moet je echt naar het ziekenhuis. Er is iets ernstigs aan de hand.
Voorbeeld: Du sollst ins Krankenhaus!Uitleg: Hier wordt het werkwoord “sollen” gebruikt, dus is dit een advies. Het is niet van levensbelang om meteen naar het ziekenhuis te gaan.
De werkwoorden “haben”, “sein” en alle modale werkwoorden hebben een eigen zou-vorm. Je maakt deze door het werkwoord in de verleden tijd te zetten en op alle “a, o, u” in de stam een Umlaut te zetten. Let op: “sollen” en “wollen” krijgen géén Umlaut!Tip: je kunt de uitgangen van alle zou-vormen van de werkwoorden “haben” + alle modale werkwoorden onthouden met het rijtje “te test te ten tet ten”.Voorbeeld: “dürfen” [mogen]i dürf ted dürf teste dürf tew dürf teni dürf tets dürf tenDoor het werkwoord “würden” te combineren met het hele andere werkwoord, maar je een zou-vorm van alle overige werkwoorden. Het werkwoord “würden” staat dan in de vorm van het onderwerp.Voorbeeld: Ich würde morgen fahren [Ik zou morgen rijden.] Würdet ihr morgen fahren? [Zouden jullie morgen rijden?]
Uitleg: De vorm van “würde” wordt in de eerste zin bepaald door “ich” en in de tweede zin door “ihr”. Dat zijn de onderwerpen in de betreffende zinnen. Het werkwoord “fahren” staat in de gehele vorm. Deze hoeft niet worden aangepast aan de persoon. Dat is in het Nederlands ook zo, zoals je in de vertalingen kunt zien.
Het antwoord moet één van de onderstaande antwoorden bevatten:Bij samengestelde werkwoorden (zoals bijvoorbeeld “uitgaan”) of werkwoorden die bij het gezegde horen (zoals bijvoorbeeld “is gestopt”), staat de persoonsvorm vooraan. De rest staat helemaal achteraan. In het Nederlands hoeft dat niet.Voorbeeld: Ik ga dit weekend uit. Ik ga uit dit weekend. Ich gehe dieses Wochenende aus.Als er twee hele werkwoorden aan het einde van de zin staan, staat het modale werkwoord altijd achteraan. In het Nederlands is dit andersom.Voorbeeld: Ik heb het nog niet kunnen lezen. Ich habe es noch nicht lesen können.In samengestelde zinnen (hoofdzin + bijzin), moet in het Duits de persoonsvorm van de bijzin helemaal achteraan staan. In het Nederland hoeft dit niet.Voorbeeld: Ik ben blij, omdat je ook kunt komen. Ik ben blij, omdat je ook komen kunt. Ich freue mich, weil du auch kommen kannst.Tip: Je kunt de persoonsvorm herkennen, doordat dit werkwoord in de ‘vorm’ van het betreffende ‘persoon’ staat. In bovenstaand voorbeeld dus: “du kannst” Wanneer het keuzevoorzetsel een plaats/tijd (stilstand) aangeeft, volgt de 3e naamval.Voorbeeld: Das Bild hängt an der Wand [v]. [de foto hangt aan de muur]Het voorzetsel “an” geeft hier een plaats aan. Waar hangt het schilderij?Aan de muur. Daarom volgt hier de 3e naamval.Geeft het keuzevoorzetsel een beweging aan, volgt de 4e naamval.Voorbeeld: Ich hänge das Bild in die Wand [v]. [ik hang de foto aan de muur]Hier geeft het voorzetsel “an” een beweging aan, omdat ik het schilderij aan het ophangen ben. Er wordt een handeling uitgevoerd en daarom volgt hier de 4e naamval.
Wanneer het keuzevoorzetsel géén plaats/tijd (stilstand) en géén beweging aangeeft, volgt de 7/2-regel. Dat wil zeggen, dat na de keuzevoorzetsels “auf” en “über” de 4e naamval volgt en na de rest de 3e naamval.Voorbeeld: Ich warte auf den Bus [m]. [ik wacht op de bus]In bovenstaande zin wordt niet aangegeven wáár (plaats/stilstand) ik wacht en er wordt ook geen beweging aangegeven. Daarom volgt de 4e naamval.Voorbeeld: Ich warte auf dem Sofa [o]. [ik wacht op de bank]In tegenstelling tot de zin met de bus, wordt in dit voorbeeld wél een plaats (stilstand) aangegeven. Ik zit namelijk op de bank, daarom volgt hier de 3e naamval. Werkwoorden waarna de 1e naamval volgt, zijn: “sein”, “werden”, “bleiben”
Tip: Let op! Alle werkwoorden die de naamval bepalen, kunnen uiteraard ook in de verleden tijd staan, waardoor ze minder opvallen. Tip: Om zulke schrijfopdrachten goed voor te bereiden, is het handig om de zinnen goed te leren. Omdat de woordvolgorde van Duitse zinnen grotendeels overeenkomen met de woordvolgorde van Nederlandse zinnen, kun je het beste woorden uit de zinnen leren die je nog niet goed kent. Overhoor jezelf door de Nederlandse zin te lezen en deze zelf naar het Duits te vertalen. Kijk daarna welke woorden je nog niet wist. Maak van deze onbekende woorden een eigen woordenlijst, zodat je genoeg woorden hebt om deze zinnen te kunnen maken.Voorbeelden van een goed antwoord zijn: Ich finde es wirklich blöd, dass du meine E-Mail nicht beantwortet hast.Du reagierst immer so kurz angebunden. Und auch deine Auffassungen nerven mich.Een voorbeeld van een goed antwoord is:Ja, das verstehe ich.Nein, das verstehe ich nicht.Entschuldigung, ich wusste nicht, dass du auf eine Antwort gewartet hast.Es tut mir wahnsinnig Leid, dass ich dir jetzt erst zurückschreibe.Een voorbeeld van een goed antwoord is:Nein, natürlich nicht, ich kenne dich schon etwas länger.Ja, es nervt mich, wenn du so ungeduldig bist.Een voorbeeld van een goed antwoord is:Das ist bei mir genauso! Ja, wir verabreden uns.Nein, das kannst du wirklich vergessen. weißt, darfstkann, weißToelichting: “Lea” is enkelvoud, daarom gebruik je hier “sie” enkelvoudmussToelichting: dit is een noodzaak, Tim moet heel nodig. Daarom gebruik je hier “müssen” in plaats van “sollen”möchten könnten, würde verstehenToelichting: “würde” wordt gevormd door de persoonsvorm: “ich”, het werkwoord “verstaan” blijft in de gehele vorm staanwüsste, könnteToelichting: “man” is het Nederlandse “men” en wordt in het Duits regelmatig gebruikt. Hiervoor gebruik je de er/sie/es-vorm.wäre, hättewürdest machen/tun, wär(e)stToelichting: “würdest” wordt gevormd door de persoonsvorm: “du”, het werkwoord “machen” / “tun” blijft in de gehele vorm staan.Je mag zowel “wärest”, als “wärst” opschrijven. Het is allebei goed. De vorm “wärest” is wat ouderwets en wordt niet meer zo vaak gebruikt. Ich bin nach einer Woche wieder zur Schule gegangen.Warum fragt sie ihn nicht, ob er sie küssen will?Er kommt nicht zum Geburtstag, weil er keine Lust hat.Ich war überrascht, weil ich das nicht erwartet habe.Ich weiß nicht, ob ich die Tür abgeschlossen habe. derToelichting: “war” is een vorm van “sein”, dus gebruik je de 1e naamval seinerToelichting: “gratulieren” heeft de 3e naamvaldieseToelichting: “es gibt” heeft de 4e naamvalmein Toelichting: “bleiben” heeft de 1e naamval, in de ein-groep krijg je dan géén uitgangsolchenToelichting: “glauben” heeft de 3e naamval unseremToelichting: “vor” geeft een plaats aan, dus gebruik je de 3e naamval seinenToelichting: “über” geeft géén plaats/tijd/beweging aan, dus krijg je de 7/2-regel; in dat geval krijgt “über” de 4e naamvaleinenToelichting: “auf” geeft hier een beweging aan, omdat het werkwoord “setzen” [gaan zitten] betekent. Let dus op! setzen = gaan zitten / sitzen = zittenihrem Toelichting: “in” geeft hier een plaats aan, dus gebruik je de 3e naamvaldeinenToelichting: “neben” geeft hier een beweging aan, omdat het werkwoord “stellen” [gaan staan] betekent.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.