Integraal in Balans 2e ed - Economie en maatschappij
- Hoofdstuk 2 - Overheid en sociale zekerheid
oefentoetsen & antwoorden
2e editie
Klas 2-3|Havo/vwo
Deze toets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: collectieve sector en particuliere sector, Prinsjesdag en economische politiek, rijksbegroting, sociale zekerheid en inkomstenbelasting.
Toets Economie
Integraal in Balans 2e ed - Economie en maatschappij
Online maken
Toets afdrukken
a) De overheid bestaat uit:De rijksoverheid. Met de rijksoverheid bedoelen we alle ministeries bij elkaar. Elk ministerie of departement heeft een eigen overheidstaak. De rijksoverheid neemt beslissingen die gelden voor het hele land.De provinciale overheid. De provinciale overheid neemt beslissingen die gelden voor de eigen provincie op het gebied van ruimtelijke ordening en wonen. Bijvoorbeeld de aanleg van een provinciale weg en monumentenzorg. Ook houden zij toezicht op de gemeenten en waterschappen.De gemeentelijk overheid. De gemeentelijke overheid neemt beslissingen over zaken die de eigen gemeente aangaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om scholenbouw, sportvoorzieningen, afvalverwijdering, groenvoorzieningen.b) Andere onderdelen van de collectieve sector zelfstandige bestuursorganen. Zelfstandige bestuursorganen bestaan uit:Instellingen voor sociale zekerheid en zorg en overige zelfstandige bestuursorganen. Deze voeren de socialezekerheids- en zorgwetten uit. Voor deze verzekeringen worden premies betaald. De Belastingdienst int deze. De instellingen voor sociale zekerheid en zorg ontvangen deze premies en keren de sociale uitkeringen uit.Overige zelfstandige bestuursorganen.Voorbeelden zijn scholen, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Centraal Planbureau (CPB), de Kamers van Koophandel (KvK), de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO, studiefinanciering) en De Nederlandsche Bank (DNB). Ook toezichthouders zoals de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) horen hiertoe.c) Kanttekeningen bij deze stelling zijn:De particuliere sector bestaat ook uit gezinnen die niet naar winst streven, maar waarvan de kostwinner(s) in loondienst werken in de collectieve sector en/of de particuliere sector en daarvoor loon/salaris ontvangen.De particuliere sector bestaat ook uit non-profitorganisaties, zoals een voetbalvereniging of het Wereld Natuur Fonds.d) Deze ontwikkelingen noemt met collectivisatie en privatisering.Redenen voor collectivisatie:het voorkomen van misbruik: politie, leger en rechtspraak kun je beter niet aan particuliere bedrijven overlaten;sommige producten zijn te duur om alleen aan de particuliere sector over te laten (bijvoorbeeld de aanleg van de Betuwespoorlijn);bescherming van zwakkeren in de samenleving, bijvoorbeeld door het stelsel van sociale zekerheid;stimulering van het gebruik van producten zoals onderwijs en bibliotheken.Redenen voor privatisering:kostenbesparingen in de collectieve sector waardoor overheidstekorten worden weggewerkt;particuliere bedrijven werken doelmatiger, dus goedkoper;particuliere bedrijven reageren sneller op wensen en behoeften van consumenten; vrijere keuzemogelijkheden voor de burger en minder opgelegde overheidsbemoeienis.e) Voorbeelden van overheidsingrijpen door regulering:maximumprijzen, minimumlonen, milieuwetgeving, veiligheidsvoorschriften, productie verboden en een uitgebreid stelsel van vergunningen.f) Twee voorbeelden van Publiek-private samenwerking:Infrastructurele projecten zoals de aanleg, het onderhoud en de financiering van autowegen, havens en waterwegen.Samenwerkingscontracten tussen politie en particuliere beveiligingsdiensten, tussen overheid en de bouwers van overheidsgebouwen en tussen zorginstellingen en de voedselindustrie. a) Op Prinsjesdag leest de Koning de Troonrede voor. In de Troonrede staan de kabinetsplannen voor het komende jaar. Later op de dag komt de minister van Financiën met het koffertje waarin de miljoenennota zit. De miljoenennota geeft een toelichting op de rijksbegroting. In de rijksbegroting staan de verwachte inkomsten en uitgaven in het komende kalenderjaar.b) De doelstellingen van economische politiek zijn:Een evenwichtige arbeidsmarkt.De arbeidsmarkt is het geheel van vraag naar en aanbod van arbeid. Werknemers bieden arbeid aan. Werkgevers vragen arbeidskrachten. Als het aanbod van arbeidskrachten groter is dan de vraag van werkgevers is er werkloosheid. Als het aanbod van arbeidskrachten kleiner is dan de vraag van werkgevers is er is er een gespannen arbeidsmarkt Daarom streeft de overheid naar een evenwichtige arbeidsmarkt: aanbod van en vraag naar arbeid zijn dan in evenwicht. Werkloosheid maar ook een gespannen arbeidsmarkt moet worden bestreden.Een stabiel prijspeil.Inflatie is een stijging van het prijspeil in een land. Hierdoor neemt de koopkracht af: met je inkomen kun je minder kopen. Als de binnenlandse inflatie groter is dan in het buitenland verslechtert de concurrentiepositie. Hierdoor kunnen de productie en werkgelegenheid afnemen. Teveel Inflatie moet worden bestreden. Ook deflatie moet worden bestreden. Deflatie is een daling van het prijspeil. Daling van de prijzen gaat ten koste van de winsten in de bedrijven. Verliezen en faillissementen kunnen het gevolg zijn. De overheid streeft daarom naar een stabiel prijspeil. Een inflatie van bijna twee procent per jaar vindt men acceptabel.Een rechtvaardige inkomensverdeling.De overheid zorgt ervoor dat in Nederland niemand onder het bestaansminimum hoeft te leven. Daarom is er een stelsel van sociale zekerheid. Mensen met een inkomen betalen sociale premies, degenen zonder of met te weinig inkomen krijgen een uitkering. Inkomens worden zo herverdeeld.De overheid vindt ook dat de inkomensverschillen niet te groot mogen worden. In Nederland dragen de sterkste schouders daarom de zwaarste lasten: hoe meer je bijvoorbeeld verdient, hoe meer belasting je procentueel moet betalen.Een economische groei en een gezond milieu.Er is economische groei als de koopkracht van het inkomen per inwoner toeneemt. In dat geval neemt de productie per inwoner toe, is er meer werkgelegenheid en stijgt de welvaart in enge zin. Maar economische groei kan leiden tot uitputting van natuurlijke hulpbronnen en vervuiling van het milieu. Om die reden streeft de Nederlandse overheid ook naar een gezond leefmilieu.Een evenwichtige betalingsbalans.De betalingsbalans is een overzicht van alle ontvangsten en uitgaven in een jaar tussen Nederland en het buitenland. Als Nederland in een jaar meer geld betaalt aan dan ontvangt uit het buitenland is er een betalingsbalanstekort. In het omgekeerde geval is er een betalingsbalansoverschot.Bij een toenemend tekort op de betalingsbalans dalen de bestedingen, de productie en de werkgelegenheid in het binnenland. Bij een toenemend overschot nemen de bestedingen en de productie toe, maar bestaan er tekorten in het buitenland. Om die reden streven overheden naar betalingsbalansevenwicht.Beheersing schuld collectieve sector.Het nastreven van de doelstellingen kost veel geld. De collectieve sector geeft meestal meer geld uit dan dat er binnenkomt aan belastingen en premies. Er moet dan veel geld worden geleend. Hierdoor geeft de overheid steeds meer geld aan rente en aflossingen uit. Daarom houdt de overheid steeds meer rekening met het terugdringen van de staatsschuld.c) Tijdens de corona crisis en de energie crisis heeft de overheid miljarden euro’s in de economie gepompt om bedrijven en gezinnen te steunen. Er moet dan veel geld worden geleend, omdat de uitgaven van de overheid veel hoger zijn dan de inkomsten. De staatsschuld groeit hierdoor, waardoor de doelstelling “beheersing schuld collectieve sector” in het gedrang komt. a) Het verschil tussen directe en indirecte belastingen is dat directe belastingen direct worden betaald aan de overheid, zoals loonbelasting en vennootschapsbelasting en indirecte belastingen worden via een onderneming aan de overheid betaald, zoals BTW, en accijns.b) De soorten verzekeringen waaruit de overheid premies ontvangt zijn volksverzekeringen, zoals de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Nabestaandenwet en werknemersverzekeringen zoals de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Werkloosheidswet.c) Andere inkomsten van de overheid zijn winstuitkeringen uit staatsdeelnemingen (bedrijven waarvan de rijksoverheid aandelen bezit). Zo is het rijk mede-eigenaar van de Gasunie, De Nederlandsche Bank, NS, Schiphol en Air France-KLM.Verder heeft de overheid inkomsten uit schoolgeld en boetes. a) De Algemene ouderdomswet wordt gefinancierd volgens het omslagstelsel. Het omslagstelsel houdt in dat de door werknemers en werkgevers betaalde premies direct worden doorgesluisd naar de uitkeringsgerechtigden.b) Redenen om de sociale verzekeringen te verplichten zijn:Zonder verplichte verzekering zijn de kosten vrijwel door niemand op te brengen.Zonder verplichte verzekering gebruiken mensen de premiebetalingen liever voor bestedingen.Sociale solidariteit en rechtvaardigheid. De overheid vindt het rechtvaardig dat iedereen bereid is minimale steun te verlenen aan werklozen, zieken, arbeidsongeschikten, nabestaanden, ouders (kinderbijslag) en ouderen.c) Wanneer een AOW-gerechtigde een aantal jaren doorwerkt, draagt hij een aantal jaren langer AOW-premie af (waardoor overheidsinkomsten kunnen stijgen).Wanneer een AOW-gerechtigde een aantal jaren doorwerkt, ontvangt hij een aantal jaren korter de AOW-uitkering (waardoor overheidsuitgaven kunnen dalen).d) Uitkering in 2020: € 847,57; uitkering in 2021: € 847,57 x 1,015 = € 860,28.
Let op: in de bron staat dat de AOW-uitkeringen waardevast zijn. De uitkeringen stijgen dus mee met de consumentenprijzen en niet met het gemiddelde loonniveau. a) Het belastbare vermogen is bezittingen – schulden – heffingsvrij vermogenDus: € 152.000 - € 15.000 - € 50.000 = € 87.000.b) Het fictieve rendement is 1,90% van € 50.000 + 4,5% van (€ 87.000 - € 50.000) = € 950 + € 1.665 = € 2.615.c) Te betalen vermogensrendementsheffing is 31% van € 2.615 = € 810,65. a) De reden dat de privatisering van de energiemarkt moet worden teruggedraaid is de stijging van de energieprijzen, waardoor particuliere energieleveranciers niet meer tegen een een minimaal tarief kunnen leveren. De burger heeft daardoor behoefte aan een maximaal tarief waar alleen de overheid voor zou kunnen zorgen.b) Efficiënt werken betekent doelmatig werken. Op zo’n manier werken dat het zo min mogelijk tijd, inspanning en middelen kost en de taak zo praktisch en zo goed mogelijk wordt uitgevoerd.c) Het overheidstoezicht vermindert, geprivatiseerde ondernemingen ontslaan vaak veel werknemers en voor producten kan een veel hogere prijs worden berekend.d) Het afschaffen van de regel dat elke Nederlandse consument op elk gewenst moment boetevrij kan overstappen naar een andere leverancier. Deze regel was bedoeld om de concurrentie tussen de energiebedrijven te bevorderen. Inmiddels is gebleken dat deze regel zijn doel voorbijschiet. Hij heeft geleid tot een toename van het aantal energiebedrijven, die de Nederlandse consument bestoken met een salvo van agressieve campagnes. Het afschaffen van de regel voorkomt dit.Of:Het afschaffen van de koppeling van alle energieprijzen. Als de prijs van gas stijgt, stijgt de prijs van andere energievormen (wind en zon) mee. Door de koppeling van alle energieprijzen af te schaffen zullen gebruikers van andere energievormen niet te maken krijgen met een forse stijging van de energierekening.e) Het afschaffen van de regel dat elke Nederlandse consument op elk gewenst moment boetevrij kan overstappen naar een andere leverancier. Deze regel maakt het voor energiebedrijven onmogelijk om langdurige contracten aan te bieden met een vaste gegarandeerde prijs. Als de prijs van energie daalt, zullen klanten immers overstappen naar een goedkopere concurrent, waarna het energiebedrijf met een duur contract achterblijft. a) De overheid moet dan steeds meer rente betalen. Er blijft dan een kleiner deel van de ontvangsten over voor de overheidsuitgaven.b) In dat geval geldt: collectieve inkomsten – collectieve uitgaven = nul, maar in de uitgaven zit ook een deel van de aflossingen. De staatsschuld zal nu dus dalen.c) Overheidsschuld begin van het jaar + overheidstekort – aflossing = overheidsschuld eind van het jaar. De overheidsschuld stijgt met 3 miljard en het overheidstekort is 4 miljard. Dan heeft de overheid € 1 miljard afgelost.Tip: de overheidsschuld aan het begin en het eind van het jaar zijn niet gegeven. Stel in dat geval de overheidsschuld op bijvoorbeeld € 100 miljard.Overheidsschuld begin van het jaar + overheidstekort – aflossing = overheidsschuld eind van het jaar.Dus: € 100 miljard + € 4 miljard - ? = € 103 miljard.? = € 1 miljard.d) Het overheidstekort mag maximaal 3% van het in dat land verdiende binnenlands product/inkomen zijn. Het overheidstekort is € 4 / 160 miljard x 100% = 2,5%. Dus ja, Nederland voldeed aan de norm.e) Een hoger overheidstekort betekent een groeiende overheidssschuld. Daardoor kan het zijn dat de overheid haar belastingen moet verhogen, wat leidt tot hogere arbeidskosten en dus hogere verkoopprijzen. a) Bruto inkomen = € 80.000Fiscale bijtelling: eigenwoningforfait 0,45% van € 200.000 = € 900 +Aftrekpost: hypotheekrente = € 6.500 -Belastbaar inkomen = € 74.400b) Belasting eerste schijf 37,07% van € 69.399 = € 25.726Belasting tweede schijf 49,5% van (€ 74.400 - € 69.399) = € 2.475 +Totale belasting = € 28.201Opmerking: de belasting mag in het voordeel van de belastingplichtige worden afgerond (dus altijd naar beneden op hele euro’s).c) Totale belasting = € 28.201Algemene heffingskorting = € 2.587 Arbeidskorting = € 1.720 +Totale heffingskorting = € 4.307 -Te betalen belasting = € 23.894 d) Hier is sprake van een progressief belastingtarief. Naarmate je een hoger inkomen hebt, betaal je procentueel meer belasting. Bij een proportioneel tarief blijft het belastingpercentage gelijk.e) Een nivellerend effect. De extra korting werkt naar verhouding sterker door op lage inkomens dan op hoge inkomens, waardoor de relatieve verschillen tussen inkomens kleiner worden. Met andere woorden: € 100 extra korting is voor iemand met weinig geld in verhouding meer waar dan voor iemand met veel geldLet op: zorg ervoor dat in jouw antwoord duidelijk wordt, dat iemand met weinig inkomen er in verhouding, relatief of in procenten meer voordeel van heeft dan iemand met een hoog inkomen. Dus een antwoord als: “een armer iemand gaat er meer op vooruit dan een rijker iemand” is fout!
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.