Economie Integraal 2e ed deel 1+2
- Hoofdstuk 1 - Schaarste en welvaart
oefentoetsen & antwoorden
2e editie
Klas 4-5|Havo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Inkomen en welvaart
Schaarste en kiezen
Budgetlijn
Arbeidsverdeling, welvaart en ruil
Ruilen en geld
Vreemd geld en wisselkoersen
Examendomein B en C
Toets Economie
Economie Integraal 2e ed deel 1+2
Online maken
Toets afdrukken
Welvaart gaat over in welke mate iemand in zijn behoeften kan voorzien. Hierbij maken we een onderscheid tussen primaire levensbehoeften en secundaire luxebehoeften. Hoe meer iemand in deze behoeften kan voorzien, des te welvarender deze persoon is. Bij welvaart in enge zin wordt er simpelweg gekeken naar de koopkracht van het inkomen. Welzijn gaat over hoe gelukkig iemand is in zijn leven. Dat staat los van inkomen en geld. Schaarse goederen zijn goederen die geproduceerd moeten worden. Ze bestaan niet vanzelf. Er moeten productiefactoren opgeofferd worden om deze goederen te produceren. In de praktijk zijn dus alle goederen die je kunt kopen schaarse goederen, want er is altijd moeite gedaan om ze in de winkel te krijgen. Ze zijn daar niet vanzelf gekomen. Voorbeeld:Pluk je een appel uit een boom in het bos, dan is dit geen schaars goed. Deze appel is niet geproduceerd voor de verkoop. Koop je een appel bij de supermarkt of bij de groenteboer, dan is dit wel een schaars goed. Er is moeite voor gedaan om deze appel in de winkel te krijgen. Giraal geld is geld dat op je bankrekening staat. Ook wel digitaal geld. Chartaal geld is het geld in je beurs of spaarpot, oftewel bankbiljetten en munten. Dit geld kun je vastpakken. Ruilfunctie: geld wordt geruild voor producten en diensten.Rekenfunctie: geld wordt gebruikt om de waarde van een product aan te geven. Oppotfunctie (spaarfunctie): geld wordt gespaard of opgepot om later mee te kunnen ruilen. Werkwijze Een nominale verandering is de verandering in geld. Hierbij wordt er geen rekening gehouden met de inflatie. Een reële verandering is de verandering in koopkracht. Hierbij wordt er wel rekening gehouden met de inflatie. Een procentuele verandering berekenen we met de formule (nieuw – oud) / oud x 100%. Antwoord a) De nominale stijging van het inkomen is €2.800 - €2.500 = €300.De procentuele verandering van het inkomen is:(2.800 – 2.500) / 2.500 = 12%.Dit betreft een stijging, zoals in de vraag al was aangegeven. Let op dat, wanneer dit niet in de vraag is gegeven, je altijd aangeeft of het een stijging of een daling betreft. Antwoord b)Bij de reële stijging gaan we wel rekening houden met de inflatie.De nominale stijging was 12% (zie antwoord bij a). De prijzen zijn met 2.7% gestegen. Dat betekent dat het reële inkomen van Minke is gestegen met12% - 2,7% = 9,3% Let op! In de methode wordt er voor het berekenen van het reële inkomen ook een berekeningswijze gegeven met indexcijfers. De berekening wordt dan als volgt:112 / 102,7 x 100 = 109,06 🡪 stijging van reëel inkomen van 9,1%. Deze berekening is verplicht voor vwo. Op de havo volstaat de meer eenvoudige benadering, waarmee je op 9,3% uitkomt. Uiteraard mag je deze meer precieze vwo-benadering ook altijd gebruiken. Dat zal nooit fout geteld worden, mits correct uitgevoerd uiteraard. Antwoord c) De koopkracht heeft betrekking op de hoeveelheid producten die Minke daadwerkelijk kan kopen met haar inkomen. Koopkracht is eigenlijk een synoniem voor reëel inkomen. We hebben bij b) gezien dat het reëel inkomen is gestegen, dus de koopkracht van Minke is ook gestegen. Minke kan in 2024 9,3% meer producten kopen met haar inkomen dan in 2023. Opofferingskosten zijn de kosten van het opgeofferde alternatief.Zou Kiran niet meegaan naar Zeeland en het alternatief van zijn baantje behouden, dan zou hij in die week €400 verdienen. Besluit Kiran om wel mee te gaan naar Zeeland, dan offert Kiran dit inkomen van €400 op. De totale kosten voor Kiran van het weekje Zeeland zijn dan €250 + €400 = €650. De maatschappelijke geldhoeveelheid heeft betrekking op al het chartale en girale geld in handen van het publiek; zijnde gezinnen, bedrijven en lagere overheden (gemeenten en provincies). Geld in handen van financiële instellingen en de rijksoverheid telt dus niet mee. Maatschappelijk geldhoeveelheid is dus 5 + 40 + 60 + 180 + 55 (in miljarden) = 340 miljard euro. Appreciatie betekent dat de wisselkoers van een valuta is verbeterd ten opzichte van andere valuta. Depreciatie betekent dat de wisselkoers van een valuta is verslechterd ten opzichte van een andere valuta. Mike geeft aan dat het dure weken gaan worden. Hij zal dus veel euro’s moeten betalen om dollars te kunnen uitgeven. De koers van de Euro zal dus verslechterd zijn ten opzichte van de Amerikaanse Dollar, oftewel de Euro is gedeprecieerd. Antwoord a)Manouk kan van zijn geld maximaal 10 zakken chips kopen is te zien in de grafiek. In die situatie heeft hij geen geld meer voor chocoladerepen. Aangezien de prijs van een zak chips €2 is, moet het totale budget van Manouk dus 10 keer €2 = €20 zijn. Antwoord b) Manouk kan maximaal 5 chocoladerepen kopen van zijn totale budget. In die situatie heeft hij geen geld meer voor zakken chips. Zijn totale budget is €20 (zie antwoord a), dus moet de prijs van een chocoladereep €4 zijn. Een andere mogelijkheid is dat je vanuit de budgetlijn ziet dat Manouk maar de helft in chocoladerepen kan kopen ten opzichte van zakken chips, namelijk 5 repen in verhouding tot 10 zakken chips. Dit betekent dus dat een reep chocolade twee keer zo duur is als een zak chips. Een zak chips is €2, dus is de prijs van een reep chocolade €4. Antwoord c)Vanuit de grafiek kun je zien dat wanneer er 6 zakken chips worden gekocht door Manouk, er nog 2 repen chocolade kunnen worden gekocht. Zie coördinaat (6,2). Je kunt het ook bereken met behulp van het eerdere berekende budget van Manouk van €20 en de prijzen van de gegeven producten. Als Manouk 6 zakken chips koopt houdt hij van zijn budget nog over:€20 – 6 x €2 = €8. De prijs voor een reep chocolade is €4. €8 / €4 = 2 repen chocolade. WerkwijzeWanneer je het lastig vindt om zo’n valutatabel te lezen, bedenk dan altijd dat de bank winst wil maken op deze transacties. Jij betaalt dus altijd het voor jou nadelige tarief. The bank always wins!Kijk altijd naar welke munt meer waard is. Uit de tabel blijkt duidelijk dat de Deense Kroon (DKK) minder waard is dan een euro (€). Welke koers je ook neemt, 1 euro is ongeveer 7,5 keer meer waarde dan een Deense Kroon (DKK). Wanneer je voorgaande begrijpt, dan begrijp je ook dat 90.720 DKK altijd minder zal zijn in euro. Je ziet dus dat je dit bedrag moet gaan delen door de koers van 7,56 om op het aantal euro uit te komen. Twijfel je over welke koers je moet pakken, reken ze dan allebei uit:90.720 DKK / 7,56 = €12.00090.720 DKK / 7,45 = €12.177,18Pak dan de voor jou nadelige koers, want the bank always wins!Bij de koers van 7,56 krijg jij minder euro dan bij de andere. Dit is voor jou de nadelige koers, dus deze moet je hebben. (De bank verkoopt deze 90.720 DKK weer door aan het andere tarief en verdient zo dus €117,18 aan deze transacties exclusief commissie)Vergeet niet rekening te houden met de 2% commissie!De bank houdt zelf 2% van het bedrag, waardoor jij dus maar 98% krijgt uitgekeerd. 98% in een perunage = 0,98 Antwoord 90.720 DKK / 7,56 = €12.00012.000 x 0,98 = €11.760 Antwoord a)In de oude situatie was Bert 5 uur per huisje bezig en Ernie 6,5 uur per huisje. Het produceren van tien vogelhuisjes zou dan in beslag nemen:Bert: 5 huisjes x 5 uur = 25 uurErnie: 5 huisjes x 6,5 uur = 32,5 uurTotaal 57,5 uurIn de nieuwe situatie zal het produceren van tien vogelhuisjes in beslag nemen:Bert: 10 huisjes monteren a 3 uur = 30 uurErnie: 10 huisjes schilderen a 2,5 uur = 25 uurTotaal 55 uurEr is nu dus een tijdsbesparing van 2,5 uur bij de productie van 10 vogelhuisjes. Antwoord b)De arbeidsproductiviteit heeft betrekking op het aantal producten dat (door één persoon) wordt gemaakt binnen een bepaalde tijd. Nu is het in dit voorbeeld lastig om de productie per uur te berekenen, maar we kunnen wel het gemiddeld aantal arbeidsuren per vogelhuisje berekenen. Eerst lag dit op 5,75 uur en nu nog maar op 5,5 uur. Het duurt nu dus minder lang om één vogelhuisje te maken. De arbeidsproductiviteit is inderdaad gestegen. Antwoord c)Doordat het nu minder lang duurt om één vogelhuisje te maken, zullen de loonkosten per vogelhuisje lager zijn. Hierdoor zal dus ook de totale kostprijs van een vogelhuisje lager zijn voor het tuincentrum. Hierdoor kan het tuincentrum ook een lagere verkoopprijs vragen voor het vogelhuisje. Hierdoor verbetert de concurrentiepositie van het tuincentrum t.o.v. andere aanbieders van vogelhuisjes. Het tuincentrum zou uiteraard ook dezelfde verkoopprijs kunnen blijven hanteren. In dat geval zouden ze meer winst maken per verkocht vogelhuisje.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.