Seneca MAW 2e ed
- Hoofdstuk 3 - De samenleving en verschillen
oefentoetsen & antwoorden
2e editie
Klas 4-5|Havo
Deze oefentoets behandelt de volgende onderwerpen: sociale ongelijkheid, discriminatie, de drie soorten kapitaal, collectieve goederen, private goederen, collectieve actie, free riders, maatschappelijke ladder, positietoewijzing, positieverwerving, gesloten samenlevingen, open samenlevingen, democratisering, macht, legitiem, asymmetrische relatie, verzorgingsstaat, samenwerking en conflict.
Toets MAW
Seneca MAW 2e ed
Online maken
Toets afdrukken
Ongelijke verdeling van economische hulpbronnen: sommige mensen hebben meer vermogen (geld op de bank, een huis) en/of inkomen dan andere mensen, en/of hebben een hogere opleiding of meer ervaring waardoor ze meer inkomen kunnen verdienen.Ongelijke verdeling van sociale hulpbronnen: sommige mensen hebben een groter sociaal netwerk dan andere mensen. Door hun netwerk hebben ze bijvoorbeeld toegang tot mensen (vrienden, buren, collega’s, kennissen) van wie ze geld kunnen lenen of die ze op een andere manier kunnen helpen (bijvoorbeeld bij het vinden van een baan of in geval van ziekte). Mensen met een klein netwerk hebben hier minder toegang toe. Ongelijke verdeling van symbolische hulpbronnen: sommige mensen hebben meer status of aanzien in de maatschappij dan andere mensen. Door het hebben van een hogere status (bijvoorbeeld dokters, bekende muzikanten) genieten deze mensen bepaalde voordelen die andere mensen niet genieten.Ongelijke verdeling van politieke hulpbronnen: mensen die een politiek ambt bekleden hebben politieke macht, zij hebben middelen tot hun beschikking waarmee ze dingen kunnen bereiken die andere mensen niet kunnen. Denk aan een wethouder die subsidies voor bepaalde projecten kan verlenen, of de burgemeester die de politie een protest kan laten ontbinden. A: sociale stratificatieB: de beroepsprestigeladderC: sociale ongelijkheidD: de maatschappelijke ladderE: een verzorgingsstaat Formele macht is vastgelegd in wetten en regels (bijvoorbeeld de macht van de regering om nieuwe verkiezingen uit te roepen zoals vastgelegd in de Grondwet).Informele macht is macht die niet officieel is vastgelegd (bijvoorbeeld de macht die Taylor Swift heeft om haar volgers op te roepen om op Joe Biden en niet op Donald Trump te stemmen). Voorbeelden zijn o.a.: Collectieve goederen: straatverlichting, de politie, middelbare scholen. Private goederen: online streamingdiensten, een diner in een restaurant, een abonnement op de sportschool, meubels kopen in de meubelboulevard. Affectieve machtsbronnen: mensen kunnen macht uitoefenen door emoties in de strijd te gooien, denk aan het smeken van een vriend of vriendin om je te helpen bij je verhuizing (eventueel met het argument dat je eerder al bij zijn/haar verhuizing hebt geholpen). Cognitieve machtsbronnen: hier gaat het om macht op basis van kennis: iemand die een expert is op een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld een hoogleraar) zal wellicht worden uitgenodigd bij een talkshow op televisie of als adviseur van de overheid, en kan op deze manier macht uitoefenen (mits er geluisterd wordt). Economische machtsbronnen: hier gaat het om macht die wordt uitgeoefend met behulp van geld of andere schaarse goederen. Een voorbeeld is een rijk bedrijf dat een onderzoek kan laten uitvoeren dat dat bedrijf in een beter daglicht zet, of een restauranteigenaar die de medewerkers kan vragen om in een druk seizoen langer door te werken tegen betaling van overuren. Politieke machtsbronnen: mensen die een politiek ambt bekleden kunnen daarmee macht uitoefenen, bijvoorbeeld: de burgemeester die de politie een protest kan laten ontbinden. Gezag kan worden gezien als een mogelijk uitvloeisel van macht. Als iemand macht heeft én gezag, dan betekent dit dat anderen de macht van die persoon ook accepteren (ze vinden de macht legitiem), en ze aanvaarden dat degene met macht invloed op hun levens uitoefent (en daarmee hun handelingsmogelijkheden vergroot of verkleint). Het kan ook zo zijn dat iemand wél macht heeft, maar geen gezag (denk aan een dictator of een impopulaire leidinggevende). In dat geval is de macht ook niet legitiem. Manifeste conflicten zijn duidelijk zichtbaar. Bijvoorbeeld een oorlog, een politieke ruzie tussen twee partijen of een ruzie tussen vrienden waarbij tegen elkaar wordt geschreeuwd. Latente conflicten zijn minder zichtbare conflicten. Bijvoorbeeld politici of vrienden die niet meer met elkaar praten vanwege een meningsverschil, of een situatie waar twee landen het niet eens zijn over de positie van hun grenzen, maar daar verder geen gevolgen aan verbinden. Werkwijze:Leg eerst uit wat de gevraagde termen betekenenLeg uit waarin de termen van elkaar verschillen. Gebruik hierbij een voorbeeld. Er zijn vier soorten sociale ongelijkheid (zie vraag 1). Al deze soorten zeggen iets over de maatschappelijke positie die sommige mensen hebben ten opzichte van andere mensen. Deze positie geeft mensen bepaalde voordelen of nadelen. In alle gevallen gaat het om een ongelijke verdeling van zaken die belangrijk zijn in een maatschappij (zoals geld, aanzien, hulp, invloed, etc.). Discriminatie betekent dat mensen in gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Bijvoorbeeld als mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd met dezelfde hoeveelheid ervaring en dezelfde vaardigheden, een verschillend salaris krijgen voor precies hetzelfde werk. Discriminatie is verboden op basis van artikel 1 van de Grondwet. Sociale ongelijkheid is breder van discriminatie. Bijvoorbeeld: als de ene persoon meer betaald krijgt dan de andere, omdat hij of zij meer vaardigheden en een hogere opleiding heeft, dan noemen we dat doorgaans geen discriminatie. Het zijn immers geen gelijke gevallen: er is verschil in opleiding en vaardigheden. Er is in dit geval wél sprake van sociale ongelijkheid (een ongelijke verdeling van economische hulpbronnen). Toelichting:Het kan overigens zo zijn dat de persoon met een lagere opleiding daar niets aan kan doen: misschien had de familie van die persoon niet genoeg geld voor een betere studie, of is deze persoon minder goed in leren (en beter in andere dingen). Ondanks dat er geen sprake van discriminatie is, zorgt de hogere waardering die we in de Nederlandse maatschappij hebben voor een hogere opleiding wel voor een grotere sociale ongelijkheid. Werkwijze:Plaats de gevraagde termen in de context van de vraag. Zorg dat uit je antwoord duidelijk blijkt dat je de gevraagde termen goed begrijpt en kunt toepassen.Leg uit welke belangrijke rol de overheid speelt in relatie tot de genoemde termen.In een samenleving bestaat altijd het gevaar dat mensen of organisaties freerider-gedrag vertonen: ze profiteren wel maar betalen niet mee aan collectieve goederen. Als dat te lang doorgaat dan kan het voortbestaan van het collectieve goed in gevaar komen (er is dan bijvoorbeeld geen geld meer om de wegen te onderhouden). Een goed functionerende overheid kan dwang toepassen met betrekking tot deelname aan collectieve goederen, om hun voortbestaan te waarborgen.Hierdoor biedt de overheid een antwoord op het dilemma van de collectieve actie (dit is de keuze die mensen hebben om wel of niet bij te dragen aan het collectieve goed: wel of geen freerider zijn). De overheid kan mensen en organisaties bijvoorbeeld dwingen om belasting te betalen, via de belastingdienst en de FIOD (de opsporingsdienst van de Belastingdienst) in samenwerking met de politie. Extra uitleg van de gevraagde termen:(Je kan ervoor kiezen om dit op te nemen in je antwoord, maar als er niet expliciet om wordt gevraagd, dan is het niet verplicht):Collectieve goederen zijn goederen waar mensen gezamenlijk een bijdrage aan leveren (via het betalen van belastingen) om ze tot stand te kunnen brengen. In principe kan iedereen gebruik maken van deze goederen (al kan het wel zijn dat er een (kleine) bijdrage wordt gevraagd, zoals bijvoorbeeld voor de drinkwatervoorziening). Over het algemeen kunnen collectieve voorzieningen niet of moeilijk zonder hulp van de overheid en het betalen van belastingen tot stand worden gebracht. Collectieve actie: Als een groep mensen of een samenleving samen collectieve goederen tot stand wil brengen. Free riders: Dit zijn actoren (mensen, organisaties) die wel de baten ontvangen van collectieve actie, maar niet de lasten dragen (ze betalen bijvoorbeeld geen wegenbelasting, maar maken wel gebruik van de snelwegen). Het dilemma van de collectieve actie: Het feit dat er altijd freerider-gedrag kan optreden. Mensen hebben de keuze om wel of niet bij te dragen aan het collectieve goed: wel of geen freerider zijn Werkwijze:Je mag er weer voor kiezen om eerst de termen uit te leggen, maar bij een relatief korte vraag zoals deze kan je er ook voor kiezen de uitleg van de termen te verwerken in je antwoord, zoals hieronder gedaan. Zorg ervoor dat het duidelijk is uit je antwoord dat je de definitie van de termen kent en begrijpt. Een voorbeeld van een goed antwoord:Ik was boos op mijn vriendje omdat hij zijn geld was vergeten en zonder het te bespreken geld uit mijn portemonnee heeft gepakt om lunch mee te betalen in de schoolkantine. Hij zei dat ze het sowieso zou teruggeven, maar ik vond dat hij het eerst had moeten vragen. Er was hier sprake van een conflict omdat mijn vriendje zijn eigen doel (snel iets kopen) wilde bereiken ten koste van mijn belangen (vertrouwen hebben binnen mijn relatie en zeggenschap over mijn eigen geld). Een oplossing zou kunnen zijn door beiden uit te spreken wat belangrijk is voor vertrouwen binnen een relatie (een gemeenschappelijk doel) en door af te spreken hoe we met elkaars geld omgaan, want hiermee stemmen we ons handelen op elkaar af. Louis heeft geen economisch kapitaal meegekregen van zijn familie: hij komt uit een arme familie, zijn vader was werkloos. Economisch kapitaal heeft dus niet bijgedragen aan het hoger op de sociale ladder komen. Louis heeft wellicht wel sociaal kapitaal meegekregen van zijn familie: wellicht heeft hij connecties uit de fabriek waar zijn vader werkte of vanuit de ouderenzorg waar zijn moeder werkte. Dit zijn echter geen connecties waarmee hij hoger op de sociale ladder kon komen (en aan de universiteit kon studeren en auteur kon worden). Louis heeft waarschijnlijk ook geen cultureel kapitaal meegekregen vanuit zijn familie of opvoeding: het is onwaarschijnlijk dat zijn ouders (fabrieksarbeider en medewerker in de ouderenzorg) hem bijvoorbeeld kennis en opvattingen over het schrijversschap hebben aangeleerd. Werkwijze:Begin met de definitie van sociale mobiliteit, omdat dit de kern van de vraag is. Je mag ervoor kiezen om ook de andere termen eerst uit te leggen, maar je kunt de uitleg van die termen ook verwerken in je antwoord (zolang het duidelijk is dat je de termen begrijpt en juist toepast). In een analyse is het belangrijk dat je laat zien dat je de bron goed hebt gelezen en je de relevante elementen koppelt aan de theorie. Sociale mobiliteit betekent dat mensen zich naar een andere plek op de maatschappelijke ladder verplaatsen. Dit kan bijvoorbeeld door een promotie op het werk, door bijzondere prestaties, of door het doen van een bepaalde opleiding. Het laatste is het geval bij Édouard Louis: zijn ouders zijn arm, maar door zijn toelating aan een universiteit in Parijs en het worden van schrijver komt hij hoger op de maatschappelijke ladder. Er is dus sprake van sociale mobiliteit. Édouard Louis heeft hier waarschijnlijk zelf invloed op gehad, bijvoorbeeld door hard te werken op de middelbare school en/of een toelatingsexamen te doen. Er is daarom waarschijnlijk sprake van positieverwerving. Dit blijkt echter niet duidelijk uit de tekst. In het geval dat hij bijvoorbeeld een beurs heeft gekregen omdat hij uit een kansarme wijk kwam, dan kan het ook dat er sprake was van positietoewijzing, in dat geval had hij immers weinig invloed op zijn sociale mobiliteit.Aan de hand van het voorbeeld kan worden vermoed dat Frankrijk geen gesloten samenleving is waarin sociale mobiliteit nauwelijks mogelijk is. Waarschijnlijk is Frankrijk een relatief open samenleving waarin mensen de kans hebben om sociaal mobiel te zijn. Extra uitleg van de gevraagde termen:(Je kan ervoor kiezen om dit op te nemen in je antwoord, maar als er niet expliciet om wordt gevraagd, dan is het niet verplicht):In een samenleving nemen mensen een bepaalde maatschappelijke positie in. Je zou bijvoorbeeld van mensen met hetzelfde inkomen, hetzelfde beroep en/of hetzelfde aanzien kunnen zeggen dat ze een vergelijkbare maatschappelijke positie hebben. Er zijn dus mensen met een hogere maatschappelijke positie (bijvoorbeeld mensen met meer geld, betere baan of meer aanzien) en mensen met een lagere maatschappelijke positie. Het bestaan van deze verschillende lagen ten opzichte van elkaar noemen we ook wel de maatschappelijke ladder. Werkwijze:Niet in elke bron wordt er duidelijk over ongelijkheid gesproken, soms speelt de hulpbron de meest prominente rol. Focus in dat geval op de hulpbron, en niet op ongelijkheid. Bron 1: Taylor Swift beschikt over een belangrijke symbolische hulpbron: ze heeft status en aanzien, mensen respecteren en vertrouwen haar, waardoor ze het gedrag van mensen kan beïnvloeden (wellicht zelfs het stemgedrag!). Bron 2: Het gaat hier om een ongelijke verdeling van economische hulpbronnen: mensen die veel verdienen, vergaren een groot vermogen waarover ze weer rendement/rente ontvangen. Ze worden dus steeds rijker en hoeven soms helemaal niet meer te werken. Mensen die altijd een normaal inkomen hebben verdiend hebben dit voordeel niet. Bron 3: Het gaat hier over een ongelijke verdeling van politieke hulpbronnen: de burgemeester heeft het gezag over de politie en kan het protest laten beëindigen, terwijl de protestanten geen vergelijkbare hulpbronnen hebben.Bron 4: Harry is voor de gevluchte S. een zeer waardevolle sociale hulpbron: Harry helpt hem met dingen waar S. geen toegang tot had gehad als Harry geen onderdeel van zijn netwerk was geweest. Bron 5: Er is sprake van een ongelijke verdeling van economische hulpbronnen: de persoon met de beperking leeft van een uitkering en heeft geen geld om het extra geld voor de lift te betalen. Werkwijze:Begin met de definitie van macht.In een analyse is belangrijk dat je laat zien dat je de bron goed hebt gelezen en je de relevante elementen koppelt aan de theorie. De definitie van macht heeft twee elementen: een persoon/organisatie met macht kan machtsbronnen/hulpbronnen inzetten.een persoon/organisatie met macht kan een andere persoon/organisatie meer mogelijkheden geven of die persoon/organisatie juist beperken qua mogelijkheden. Taylor Swift maakt met haar oproep om op Biden te stemmen wellicht gebruik van de affectieve en/of cognitieve machtsbronnen. Ze roept met haar steun voor Biden haar achterban op om niet op Trump te stemmen, waarschijnlijk omdat ze het niet eens is met bepaalde standpunten van Trump, ze speelt daarmee in op de emoties van haar achterband (affectieve machtsbron). Tegelijkertijd is het ook goed mogelijk dat haar achterban van mening is dat Taylor Swift voldoende kennis heeft van politiek om haar keuze te vertrouwen (cognitieve machtsbron). Partijen hebben geen macht over elkaar als ze evenveel de beschikking over machtsbronnen (of hulpbronnen) hebben. Het tweede onderdeel van de definitie van macht is immers dat een persoon/organisatie met macht een andere persoon/organisatie meer mogelijkheden kan geven of die persoon/organisatie juist kan beperken qua mogelijkheden. In het voorbeeld hebben de docenten op de opleiding meer macht dan de studenten. Ze kunnen de studenten bijvoorbeeld lagere cijfers geven of een berisping. De studenten hebben zelf weinig macht (ze zouden naar een andere opleiding kunnen gaan, maar daar ondervinden ze veel hinder van). De docenten kunnen de studenten dus beperken in hun mogelijkheden (door ze een hoge studiebelasting of veel van ze te eisen) terwijl de studenten er weinig aan kunnen doen. Er is dus sprake van een asymmetrische relatie. Dit zou wellicht kunnen worden opgelost door een effectief klachtenbeleid in te voeren waardoor de studenten ook een machtsbron krijgen en er consequenties op het gedrag van de docenten zouden volgen. Werkwijze: In een analyse is belangrijk dat je laat zien dat je de bron goed hebt gelezen en je de relevante elementen koppelt aan de theorie. Compromisbereidheid: Er ontstaat een compromis als de partijen die betrokken zijn bij de samenwerking een beetje van hun eigen ideeën/wensen willen afwijken om ervoor te zorgen dat alle partijen tevreden zijn met de uitkomst van een proces of met een beslissing. Dit is wat hier gebeurt: Geert Wilders had de wens/het idee om premier te worden, maar hij heeft besloten deze wens niet meer na te streven om de andere partijen waarmee hij samenwerkt tevreden te stellen. Onderling vertrouwen: Binnen een samenwerking is het belangrijk om toe te werken naar een gemeenschappelijk doel en om elkaars handelen op elkaar af te stemmen. Het is moeilijk om dit te doen als de partijen binnen een samenwerking elkaar niet vertrouwen. Toch lijkt dit hier het geval te zijn: Dilan Yesilgöz (VVD) en Pieter Omtzigt (NSC) lijken Geert Wilders niet te vertrouwen op het gebied van het premierschap en met betrekking tot de rechtsstaat. Een succesvolle samenwerking zal dus waarschijnlijk moeilijk zijn (of op zijn minst uitdagend). Wederzijdse acceptatie: Voor een succesvolle samenwerking is het belangrijk dat de partijen elkaar in principe accepteren zoals ze zijn (al betekent dat niet dat ze het op alle punten met elkaar eens moeten zijn). Als partijen elkaar eigenlijk niet kunnen luchten of zien of te grote onderlinge (bijvoorbeeld ideologische) verschillen hebben, dan wordt het moeilijk om succesvol samen te werken. Uit de bron blijkt dat Pieter Omtzigt in principe niet met de PVV van Geert Wilders in een kabinet wil vanwege verschillende opvattingen over de rechtsstaat. Aangezien de rechtsstaat heel belangrijk is voor de Nederlandse democratie en politiek, lijkt het er niet op dat er voldoende wederzijdse acceptatie is tussen beide partijen.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.