Pincode 7e ed/FLEX Katern 7 Welvaart en groei
- Hoofdstuk 1 - Welvaart
oefentoetsen & antwoorden
7e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: toegevoegde waarde, afschrijving, primair inkomen, binnenlands product/inkomen, objectieve methode, subjectieve methode, kringloop, macro-economische identiteiten, bestedingsmethode, reëel bbp, betalingsbalans, arbeidsinkomensquote, productiefunctie, factorproductiviteit, innovatie, instituties, structuurbeleid, welvaart in brede en enge zin, groen bbp, Human development Index, immateriële welvaart.
Toets Economie
Pincode 7e ed/FLEX Katern 7 Welvaart en groei
Online maken
Toets afdrukken
Het bruto binnenlands product volgens de objectieve methode is de optelsom van alle toegevoegde waarden van bedrijven + alle ambtenarensalarissen.Anders dan bij de producten van bedrijven is er bij overheidsproducten geen marktprijs. Je kunt daarom ook geen omzet berekenen. Als gevolg hiervan is het onmogelijk om de toegevoegde waarde bij de overheid te berekenen. Omdat de productie van de overheid hoofdzakelijk tot stand komt door gebruik te maken van de productiefactor arbeid, is afgesproken om de netto toegevoegde waarde van de overheid gelijk te stellen aan het bedrag dat de overheid aan lonen betaalt.Het verschil tussen een monetaire kringloop en een reële kringloop is dat in een monetaire kringloop geldstromen staan en in een reële kringloop staan goederen- en dienstenstromen.Bijvoorbeeld: de betalingen van consumenten voor consumptiegoederen is in de monetaire kringloop een geldstroom van consumenten naar bedrijven. In de reële kringloop is het een goederenstroom van bedrijven naar consumenten. De volgende factoren spelen een belangrijke rol bij de factorproductiviteit:Onderzoek en ontwikkeling. Elk bedrijf moet, om bij te blijven, investeren in een verbetering/vernieuwing van zijn producten (innovatie). Hier is veel onderzoek en ontwikkeling voor nodig.Investeren in human capital. Het is belangrijk dat mensen op de arbeidsmarkt worden voorbereid door goed onderwijs. Dit zal op lange termijn leiden tot een groei van de economie.Openheid voor buitenlandse handel. Dit stimuleert de concurrentie en zorgt ervoor dat bedrijven efficiënter werken en innoveren.Goed functionerende instituties. Instituties zijn door mensen in de samenleving bedachte regels die hun economische, politieke en sociale gedrag bepalen.Een goede infrastructuur, een goed milieu, een gunstige geografische ligging en politieke stabiliteit in een land kunnen de factorproductiviteit verhogen.Structuurbeleid is beleid van de overheid dat invloed heeft op de kwaliteit en kwantiteit van de productiefactoren en daarmee de ontwikkeling van de productiestructuur beïnvloedt.Door het nemen van milieumaatregelen gaat surplus verloren door onder andere belastingheffingen, maar door een schoner milieu dalen de negatieve externe effecten en kan de welvaart in ruime zin toenemen. De verkoopprijs per product is de omzet / aantal verkochte producten = € 400.000 / 20.000 = € 20.De bruto toegevoegde waarde is de netto toegevoegde waarde + de afschrijvingen = € 120.000 + € 40.000 = € 160.000.De ingekochte goederen en diensten is de omzet – bruto toegevoegde waarde = € 400.000 - € 160.000 = € 240.000.De winst is de netto toegevoegde waarde – pacht – rente – salarissen = € 120.000 - € 16.000 - € 30.000 - € 50.000 = € 24.000.Tip: onderstaand overzicht is een handig hulpmiddel bij het leren van de stof. De winst van het jaar 2021 is de winst van 2020 + 8 %.De winst van het jaar 2020 is omzet (€ 1.500 x 4.400) – ingekochte goederen en diensten (€ 3 miljoen) – afschrijvingen ( € 0,2 miljoen) – loon ( 20% van de omzet) – rente/huur/pacht (€ 500.000) = € 6,6 miljoen - € 3 miljoen - € 0,2 miljoen - € 1.320.000 = € 500.000 = € 1.580.000.De winst van het jaar 2021 is € 1.580.000 x 1,08 = € 1.076.400.De bruto toegevoegde waarde berekenen met de subjectieve methode is loon + huur/pacht + rente + winst + afschrijving = € 1.320.000 + € 500.000 + € 1.580.000 + € 0,2 miljoen = € 3.600000.De bruto toegevoegde waarde berekenen met de objectieve methode is omzet – ingekochte goederen en diensten = (€ 1.500 x 4.400) – € 3 miljoen – € 0,2 miljoen = € 6,6 miljoen – € 3 miljoen = € 3,6 miljoen. Het netto binnenlands inkomen is op twee manieren uit te rekenen:Met de optelsom van de primaire inkomens:Primaire inkomens van bedrijven naar gezinnen (€ 25 miljard) + primaire inkomens van overheid naar gezinnen (€ 6 miljard) = € 31 miljard).Met de tweede macro-economische identiteit + ambtenarensalarissen:Productie bedrijven: C + I + O + E – M = 15 + 6 + 5 + 15 – 16 = € 25 miljardProductie overheid: € 6 miljard +Productie totaal (NBP = NBI): € 31 miljardDe besparingen van gezinnen is het inkomen (€ 31 miljard) - belastingen (€ 10 miljard) - consumptie (€ 15 miljard) = € 6 miljard.Belastingen (€ 10 miljard) – primaire inkomens (€ 6 miljard) – bestedingen (€ 5 miljard) = - € 1 miljard. Dus een tekort van € 1 miljard. De uitgaven (primaire inkomens en de bestedingen) zijn groter dan de inkomsten (belastingen) .Het buitenland heeft een negatief uitvoersaldo van € 15 miljard (export) - € 16 miljard (import) = € 1 miljard.Let op: export levert geld op en import kost geld. De pijlen in het kringloopmodel geven geldstromen weer en geen goederenstromen.Geldstromen die voor de eenvoud zijn weggelaten:de belastingsstroom van bedrijven naar de overheid,de importstroom van gezinnen naar het buitenland,de importstroom van overheid naar buitenland enuitkeringen van overheid naar gezinnen. De nominale groei van het bbp tussen 2015 en 2020 in procenten: (bbp 2020 – bbp 2015) / bbp 2015 x 100% is(€ 264 miljard - € 240 miljard) / € 240 miljard x 100% = 10%.Indexcijfer reële groei van het bbp tussen 2015 en 2020:indexcijfer nominale groei / prijsindexcijfer x 100 is110 / 106 x 100 = 103,8. Reële groei van het bbp tussen 2015 en 2020 is103,8 – 100 = 3,8%.Indexcijfer reële groei van het bbp per hoofd van de bevolking tussen 2015 en 2020:indexcijfer reële groei / indexcijfer groei van de bevolking x 100 is103,8 / 102 x 100% = 101,8.Reële groei van het bbp per hoofd van de bevolking tussen 2015 en 2020 is101,8 – 100 = 1,8%. Hoogovens voert ijzererts in: op de goederenrekening, uitgaven.Een Nederlandse onderneming bouwt een haven in opdracht van Saoedi-Arabië: dienstenrekening, inkomsten.Philips ontvangt dividend van een dochteronderneming in de VS: primaire inkomensrekening, inkomsten.Nederland verstrekt India een lening: financiële rekening, uitgaven.Kameroen betaalt aflossing van een door Nederland verstrekte lening: financiële rekening, inkomsten.Nederland verleent ontwikkelingshulp: secundaire inkomstenrekening (inkomensoverdrachtsrekening), uitgaven.Nederlandse toeristen verblijven in het buitenland: dienstenrekening, uitgaven. Bij recycling van afval neemt de productie via gerecycledegrondstoffen toe ten opzichte van de niet-gerecyclede productie. Dit is minder milieuvervuilend. Dit betekent dat de (monetaire) schade aan het milieu bijgelijkblijvende productie daalt waardoor het groen bbp kan stijgen.Let op: Er moet een correcte afweging worden gemaakt tussen de verandering van het bbp en de verandering van de milieuschade.Welvaart in brede zin is de welvaart waarbij naast de hoogte van het BBP ook rekening wordt gehouden met externe effecten, gezondheid en mogelijkheden tot zelfontwikkeling (immateriële welvaart). Groen bbp houdt alleen rekening met het milieu. Groen bbp is het bbp dat niet ten koste is gegaan van mensen, milieu en toekomstige generaties. Groen bbp is een breder welvaartsbegrip dan welvaart in enge zin, maar minder breed dan welvaart in brede zin.De Human Development Index is een breed welvaartsbegrip. De HDI meet de gemiddeld prestaties van een land verdeeld over drie categorieën:de volksgezondheid, aan de hand van de gemiddelde levensverwachting bij de geboorte;kennis, aan de hand van analfabetisme en het deel van de bevolking dat primair, secundair en tertiair onderwijs heeft gevolgd;de levensstandaard, aan de hand van het bbp per hoofd van de bevolking, in koopkrachtpariteit in dollars.Ook hier geldt dat de Human Development Index weliswaar een breder welvaartsbegrip is dan welvaart in enge zin, maar minder breed dan welvaart in brede zin waarbij naast de hoogte van het BBP ook rekening wordt gehouden met externe effecten, gezondheid en mogelijkheden tot zelfontwikkeling. De totale waarde van de productie / het nationaal product minus de afschrijvingen wordt geheel besteed aan primaire inkomens: de beloningen voor de productiefactoren die zijn ingezet bij diezelfde productie.Het nationaal product is te waarderen tegen de gebruikte productiefactoren (arbeid, natuur, kapitaal en ondernemerschap). De beloning voor de productiefactoren (loon, pacht, interest en winst) is het inkomen van de gezinnen en is dus gelijk aan het nationaal inkomen.De import leidt tot een kleiner nationaal product; deze producten worden in het buitenland gemaakt. Door de invoer is er bij bedrijven in het land dat de producten invoert, minder werk.Financiële instellingen ontvangen spaargeld van gezinnen (S) en lenen geld uit aan bedrijven (I) gezinnen en bedrijven vormen samen de particuliere sector. Het verschil tussen de besparingen (€ 45 miljard) en investeringen (€ 40 miljard) is het particuliere spaarsaldo: € 45 miljard - € 40 miljard = € 5 miljard.Het saldo van de particuliere sector en overheidssector tezamen bepaalt of er voor het hele land een spaaroverschot of spaartekort is. Het nationaal spaarsaldo is gedefinieerd als: (S – I) + (B – O). Volgens bovenstaande gegevens is er sprake van een nationaal spaaroverschot: (€ 45 miljard - € 40 miljard) + (€ 25 miljard - € 15 miljard) = € 10 miljard.Een nationaal spaaroverschot moet gelijk zijn aan het uitvoersaldo. Dit heeft een logisch gevolg voor de nationale spaaroverschotten van verschillende landen. Als er landen zijn met een positief uitvoersaldo (of negatief nationaal spaaroverschot) moeten er ook landen zijn met een negatief uitvoersaldo (of positief nationaal spaaroverschot)Bovenstaand verband komt tot uitdrukking in de derde macro-economische identiteit: (E – M) = (S – I) + (B – O). Zie onderstaand overzicht: ExportImportSaldoGoederenrekening270,8257,013,8 (overschot)Dienstenrekening70,0??Inkomensrekening 16,7 (tekort)Saldo lopende rekening 20,3 (overschot)Het saldo van de goederenrekening + het saldo van de dienstenrekening + het saldo rekening primaire en secundaire inkomens = saldo lopende rekening: 13,8 + saldo dienstenrekening - 16,7 = 20,3. Het saldo van de dienstenrekening is dan een overschot van 23,2 miljard.Hieruit volgt dat de import van diensten is export diensten – saldo dienstenrekening = 70 – 23,2 = 46,8 miljard.Het nationaal spaarsaldo is gelijk aan het saldo op de goederenrekening, dienstenrekening en primaire inkomensrekening.Dus: 13,8 miljard + 23,2 miljard – 12,4 (16,7 – 4,3) miljard = 24,6 miljard.Het saldo op de lopende rekening is 20,3. Het saldo op de kapitaalrekening is kapitaalexport (1.158,8) – kapitaalimport (1.149,2) = een tekort op de kapitaalrekening (9,6) van. De buitenlandse valutareserve neemt toe met 20,3 – 9,6 = 10,7 miljard.Let op: als de kapitaalexport groter is dan de kapitaalimport, stroomt per saldo kapitaal het land uit. Aangezien het saldo op de lopende rekening positief is en groter dan het negatieve saldo op de kapitaalrekening, zal de buitenlandse valutareserve toenemen.Uitgaven op de kapitaalrekening kunnen op termijn tot hogere inkomsten op de lopende rekening leiden. Beleggingen in het buitenland zijn uitgaven op de kapitaalrekening. Deze beleggingen gaan rente of winst (dividend) opleveren. Deze stromen terug en worden geboekt op de primaire-inkomensrekening (inkomsten). De primaire inkomensrekening is een onderdeel van de lopende rekening. Loon en winst is 0,69 + 0,08 = 0,77 = 77% van het nationaal inkomen.Rente en pacht is 100 – 77 = 23 = 23% van het nationaal inkomen.Het bedrag aan rente en pacht in euro’s is 0,23 x 370 miljard = € 85,1 miljard.Winst zelfstandigen is 0,76 – 0,69 = 0,07 = 7% van het nationaal inkomen. Het bedrag aan winst van zelfstandigen in euro’s is 0,07 x 370 miljard = € 25,9 miljard.Hoe hoger de arbeidsinkomensquote, des te minder ruimte voor de quote van het overig inkomen, waaronder met name de winstquote. Hoe lager de winst, hoe geringer de middelen om te investeren.Na een daling van de arbeidsinkomensquote is er meer ruimte voor de winst. Als reactie daarop worden hogere looneisen gesteld. De groei van het bbp per hoofd kan ten koste gaan van het milieu.De groei van het bbp per hoofd kan ten koste gaan van de hoeveelheid vrije tijd.Uitspraak 1, kan niet op basis van de bron gedaan worden, doordat hierin uitsluitend informatie staat over het bbp per hoofd en het bbp per gewerkt uur / informatie over de bevolkingsomvang ontbreekt / informatie over het totaal aantal gewerkte uren ontbreekt.Uitspraak 2, kan op basis van de bron gedaan worden, doordat land A op het energieverbruik per eenheid bbp lager scoort dan het gemiddelde van alle landen en op de uitstoot van CO2 per hoofd op dat gemiddelde zit.Uitspraak 3, kan op basis van de bron gedaan worden, doordat een relatief lage score op het aantal gewerkte uren per jaar in combinatie met een relatief hoge score op het bbp per hoofd betekent dat het bbp per gewerkt uur relatief hoog zal zijn.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.