Biologie voor Jou MAX (release 7.0) deel A - Thema 4 - Evolutie oefentoetsen & antwoorden

Autotroof: Deze groep maakt zijn voedsel 'zelf', ze hebben hier geen andere organisme voor nodig. Zij maken organische stoffen uit koolstofdioxide en anorganische stoffen uit water en mineralen. Een voorbeeld van een autotroof organisme is een plant. Heterotroof: Deze groep heeft een ander organisme nodig om zijn voedsel te verkrijgen. Uit organische stoffen van andere organismen maken zij hun eigen organische stoffen. Zij zijn niet in staat deze zelf te maken. Een voorbeeld van een heterotroof organisme is de mens (en alle andere dieren), maar ook schimmels bijvoorbeeld.  Drie van de volgende zes voorbeelden: Ze zetten melksuiker om in melkzuur bij de productie van yoghurt. Ze ruimen in de natuur de dode resten van planten en dieren op. Ze zijn een belangrijke stap in het zuiveren van water. Productie van hormonen. Productie van geneesmiddelen. Zorgen voor een gezonde darmflora.  Genetische variatie Natuurlijke selectie Voortplanting Toelichting: De ene stap vloeit soepel over in de andere stap. Het begint altijd met genetische variatie. De genen in een populatie verschillen. Een simpel voorbeeld: Je hebt allemaal groene insecten die leven in het groene gras. Langzamerhand komen er steeds meer gele bloemen in dit veld en vallen de groene insecten veel meer op. Er is een insect waarvan zijn schild meer geel is dan groen. Hij zal dus eerder overleven, omdat roofdieren hem niet zien. Hij zal zich daarom eerder voortplanten en zijn nakomelingen zullen ook een geler schild hebben, zij hebben ook weer een grotere kans om te overleven. Zo verandert de soort langzamerhand.  Genenpool: de verzameling van alle verschillende allelen die in een populatie voorkomen. Dus stel je voor: je bent met je gezin een populatie en alle verschillende allelen worden hiervan opgeschreven. Dan heb je een pool aan genen. De allelfrequentie (of genfrequentie) geeft vervolgens aan hoe vaak ieder gen voorkomt. Bijvoorbeeld het gen voor blauwe ogen komt in jouw gezin 3 keer voor en het gen voor een bruine haarkleur 2 keer.  5 – 3– 4 – 2 – 6-1 5. Heterotrofe bacteriën 3. Cyanobacterie 4. Ontstaan van planten 2. Ontstaan amfibieën6. Ontstaan reptielen1. Mensen Toelichting: De denkstap die je moet maken is dat het ene organisme de andere nodig heeft of is ontstaan uit de ander. De cyanobacterie is begonnen met het maken van zuurstof. Dit hadden de heterotrofe bacteriën niet nodig. Een amfibie leeft half op het land en half in het water. Hier zijn uiteindelijk reptielen uit ontstaan. Landplanten waren er eerder dan de dieren op het land Mensen zijn als laatste ontstaan.  In het antwoord staan woorden dikgedrukt, het is belangrijk dat je deze begrippen gebruikt in jouw uitleg. Het begint met het DNA of RNA van de bacteriofaag die een bacterie binnendringt. Hierdoor zal het DNA van de bacterie afbreken en het DNA of RNA van de bacteriofaag juist gekopieerd worden. Er ontstaan nieuwe bacteriofagen in de bacterie. De bacteriofagen dringen naar buiten en komen vrij De bacterie, ofwel de gastheer, gaat dood.  De jonge zeeslak is de eerste twee weken heterotroof. Hij neemt algen op als voedingsstoffen. Toelichting: In het begin van de tekst staat dat hij zich voedt met algen gedurende de eerste twee weken van zijn jonge leven. Hij hoeft daarna niet meer te eten.De definitie van heterotroof is dat dit organisme zich moet voeden om zo al zijn voedingsstoffen binnen te krijgen. Hij kan zelf geen energie uit de omgeving in voedsel omzetten. Een autotroof maakt als het ware zijn voedingsstoffen zelf, denk maar aan een plant.  antwoord D. Toelichting: Beide kunnen gezien worden als aanwijzingen. Uit beide kenmerken is namelijk te halen dat A.insinuator beter aangepast is en daar voordelen uit haalt. Hij gebruikt simpel gezegd de kennis van A. Echinatior. Verschillende genotype/fenotype bij koninginnen die uitvliegen zijn van belang als de milieuomstandigheden veranderen. De jonge koninginnen zorgen voor de instandhouding van de soort, waarbij de best aangepast genotypes zich kunnen handhaven en dus overleven. Werksters compenseren elkaars gebreken, een grotere diversiteit aan werkstertaken kunnen zo efficiënt worden uitgevoerd. Ook zit er op deze manier altijd een tussen die goed is aangepast en dus overleeft wanneer de omstandigheden veranderen. Vragen en antwoorden naar biologie examen vwo 2008-II  Chloroplasten en mitochondriën. Toelichting: Dit is een weet-vraag. Chloroplasten en mitochondriën zijn de enige twee organellen die op deze manier zijn ontwikkeld, goed onthouden dus!Vraag en antwoord naar examen biologie vwo 2009-II  De planten worden onderling gekruist, de nakomelingen die daaruit komen moeten weer vruchtbaar zijn. Dan behoort een soort écht tot een soort. Wanneer ze wel nakomelingen krijgen, maar ze zijn niet vruchtbaar, dan niet. De knolletjes doen aan ongeslachtelijke voortplanting, hierbij verandert het erfelijke materiaal niet. Evolutie berust altijd over een erfelijke verandering. Naar examen biologie havo 2007-I  Beide strategieën hebben voordelen. Door vroeg knolletjes te maken kan de soort overleven in de koude streken waardoor de planten een kort groeiseizoen hebben. Bovengrondse plantendelen zullen vroegtijdig afsterven. Door later knolletjes te maken in streken met een gematigde temperatuur biedt dit meer mogelijkheden tot het uitgroeien en groter worden. Hoe groter de plant, des te meer fotosynthetiserende bladmassa hij heeft. Naar examen biologie havo 2007-I  Alleen bewering 2 is juist. Toelichting: Darwin beweert dat de best aangepaste overleeft. Duidelijk is dat de mutanten een voordeel hebben bij bewering 2 en dat dit heeft geleid tot een paard met maar een teen. Dit heeft op gen-niveau plaatsgevonden en niet op basis van gedrag zoals bij bewering 1.  Lange poten verliezen relatief gezien veel warmte aan de omgeving. Hoe korter de poten dus des te minder warmte gaat er verloren en blijft de warmte lekker dicht bij de organen die het hard nodig hebben. OF:Met lange poten is er een groter oppervlak blootgesteld aan de koude omgeving, waardoor hij sneller af kan koelen.  Het begrip is mutatie. Mutatie betekent het veranderen van het erfelijke materiaal. Dit gebeurt spontaan. Evolutie vindt vaak plaats door isolatie of geografische scheiding. Dit houdt in dat de soort wordt gesplitst; ze kunnen niet meer met elkaar voortplanten. Hierdoor krijg je een verschil in soorten waardoor er zelfs op den duur twee soorten kunnen ontstaan. Ze kunnen dan ook geen vruchtbare nakomelingen meer krijgen.  Alleen bewering 2. Toelichting: Dat het aandacht trekt van roofdieren wil de pauw juist niet. Dat betekent dat hij eerder gegeten zal worden. Dan zijn er geen pauwhanen meer die de vrouwtjes kunnen bevruchten. Bewering twee is juist, hoe aantrekkelijker het mannetje des te meer trekt hij vrouwen aan. Hierdoor worden zijn genen doorgegeven en dus ook de genen van zijn prachtige verenkleed. Op deze manier behoudt hij zijn verenpracht. Vraag en antwoord naar examen biologie havo 2009-II