Homogene producten zijn producten die in de ogen van de consument identiek zijn aan elkaar. Voorbeelden hiervan zijn elektriciteit of benzine. Het maakt niet uit van welke leverancier je elektriciteit of benzine ontvangt. De beleving rondom het product blijft hetzelfde. Bij homogene producten zullen consumenten altijd kiezen voor het goedkoopste alternatief. Heterogene producten zijn producten die in de ogen van de consument verschillend zijn van elkaar. Voorbeelden hiervan zijn auto’s, horloges of kleding. Consumenten hebben verschillende voorkeuren. De beleving bij een SUV is heel anders dan die bij een stationwagen. Ook ten aanzien van verschillende merken is er een andere beleving. Rijden in een Porsche geeft een andere beleving dan rijden in een Suzuki. Bij heterogene producten kiezen consumenten voor een specifiek product of merk op basis van een individuele voorkeur. Er zijn veel vragers en veel aanbieders.Er is veel concurrentie. Het betreft een homogeen (identiek) product. Het betreft een transparante markt.Zowel vragers als aanbieders hebben toegang tot alle informatie. Het is een markt met vrije toetreding.Iedere aanbieder kan de markt zonder wettelijke of economische belemmeringen betreden. Doordat er sprake is van een homogeen product zullen consumenten altijd kiezen voor het goedkoopste alternatief. Producten hebben geen invloed op de prijs. Het zijn allemaal prijsvolgers. De laagste prijs zal dus de marktprijs worden, die alle aanbieders zullen hanteren. Vraag en aanbod komen samen en vormen gezamenlijk de marktprijs, die ook wel bekendstaat als evenwichtsprijs. Wanneer vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn spreken we van marktevenwicht.In formule: $Q_a (aanbod) = Q_v (vraag)$. Bij het marktevenwicht geldt de evenwichtsprijs. Dit is de marktprijs voor alle aangeboden producten op de markt van volledige mededinging. Bij deze evenwichtsprijs is de aangeboden hoeveelheid gelijk aan de gevraagde hoeveelheid. Deze hoeveelheid noemen we de evenwichtshoeveelheid. De gevraagde hoeveelheid is gelijk aan de aangeboden hoeveelheid. Er is dus geen sprake van een vraagoverschot ($Q_v > Q_a$). Alle vragers die een product willen krijgen er ook een. Er is dus geen sprake van een aanbodoverschot ($Q_a > Q_v$). Geen enkele aanbieder blijft zitten met overtollige voorraad. Elke markt is een dynamische markt die constant in beweging is. Prijzen veranderen het hele jaar door. Er is dus zelden sprake van een langdurige periode waarin vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. We gaven eerder de markt van benzine als voorbeeld, maar deze prijzen veranderen dagelijks. Daardoor is het ook niet zo dat een liter benzine op elk tankstation even duur is. Er is dus niet één marktprijs. Een transparante markt bestaat in de praktijk bijna niet. Ook al is alle informatie toegankelijk, het is ontzettend lastig voor consumenten om alle informatie te kunnen lezen en analyseren. We gaven de markt van elektriciteit eerder als voorbeeld, maar in de praktijk zal het ontzettend lastig zijn om constant op de hoogte te zijn van alle verschillende prijzen en contracten met vaste en variabele tarieven van alle verschillende leveranciers. Bovendien zien we ook dat deze leveranciers verschillende prijzen hanteren, waardoor er niet één marktprijs is. 60 000 producten. Aflezen uit grafiek of berekenen via functie. Vraagoverschot, want $Q_v$ (60 000) > $Q_a$ (25 000) Aflezen uit grafiek of berekenen via functie. 25 euroAflezen uit grafiek (snijpunt $Q_v$ met Y-as) Bereken via functie ($Q_v = 0$).$0 = -4P + 100 $$4P = 100$$P = 25$ 🡪 €25$Q_a = Q_v$$5P – 25 = -4P + 100$$9P = 125$$P = 13.89$ 🡪 €13.89 Evenwichtsprijs invullen bij $Q_a$ of $Q_v$.Maakt niet uit welke, want de uitkomst moet gelijk zijn, aangezien $Q_a = Q_v$. $Q_v = -4P + 100$$-4 \times 13.89 + 100 = 44.44$$Q_a = 5P – 25$$5 \times 13.89 – 25 = 44.45$Hoeveelheid is gelijk (Verschil van 0,01 komt door afronding P op 2 decimalen). Evenwichtshoeveelheid = 44 440 Omzet = prijs x hoeveelheid44 440 x €13.89 = €617 271.60 Vul een p van 40 in beide formules in.$Q_a = 10 \times 40 – 100 = 300$$Q_v = -10 \times 40 + 900 = 500$$Q_a$ = 300 miljoen kilo $Q_v$ = 500 miljoen kiloEr zal dus 300 miljoen kilo aardbeien worden verkocht want meer wordt er niet geproduceerd. Wanneer de marktprijs niet gelijk is aan de evenwichtsprijs zul je altijd beide hoeveelheden moeten berekenen om te kijken welke (Qa of Qv) de beperkende factor is. $Q_a = Q_v$$10p – 100 = -10p + 900 $$20p = 1 000$$P = 50$De evenwichtsprijs is €50 (per kilo). Eerst moet de evenwichtshoeveelheid worden bepaald door de evenwichtsprijs van €50 in te vullen in één van de functies.$Q_a = 10 \times 50 – 100 = 400$$Q_v = -10 \times 50 + 900 = 400$De evenwichtshoeveelheid = 400 miljoen kilo. De marktomzet = evenwichtshoeveelheid x evenwichtsprijs400 000 000 x €50 = €20 000 000 000 20 miljard euro.Werkwijze:Bepaal beginpunt vraaglijn op Y-as door Qv = 0 in te vullen in de formule.Bepaal eindpunt vraaglijn op X-as door P = 0 in te vullen in de formule. Bepaal beginpunt aanbodlijn op Y-as door Qa = 0 in te vullen in de formule.Het snijpunt van beide lijnen weet je al vanuit vraag b en c, namelijk (400,50).Antwoord:Zie onderstaande grafiekDe vraaglijn start op de Y-as bij 90 en stopt op de X-as bij 900. De aanbodlijn start op de X-as bij 10 en stopt bij punt $(700,80)$. In de opgave stond namelijk dat de maximale productie 700 miljoen kilo was. Er kunnen niet meer aardbeien worden geproduceerd. Zie onderstaande grafiekZie onderstaande grafiekDe maximale welvaart is het producentensurplus en consumentensurplus samen. Bereken de oppervlaktes van beide driehoeken en tel dit bij elkaar op. (40 x 400 x 0.5) + (40 x 400 x 0.5) = 16 000 🡪 €16 000 000 000 (16 miljard euro) Qa=QvQ_a = Q_vQa=Qv 1000p–20000=−200p+100001 000p – 20 000 = -200p + 10 0001000p–20000=−200p+100001200p=300001 200p = 30 0001200p=30000P=25P = 25P=25 🡪 €0.25 Let op de prijs hier in centen is!Op een markt van volkomen concurrentie (of volledige mededinging) hebben individuele aanbieders geen prijsinvloed. De laagste prijs wordt de marktprijs. Alle aanbieders zullen deze prijs moeten hanteren, anders wordt hun product niet gevraagd, doordat de vragers altijd zullen kiezen voor het goedkoopste alternatief aangezien het homogene producten betreft. Zie grafiekDe vraaglijn begint op de Y-as bij 50.Invullen Qa=0Q_a = 0Qa=0 in de vraagfunctie. De vraaglijn eindigt op de X-as bij 10 000Invullen p=0p = 0p=0 in de vraagfunctie. De aanbodlijn begint op de Y-as bij 20.Invullen Qa=0Q_a = 0Qa=0 in de aanbodfunctie.De lijnen moeten elkaar snijden op het marktevenwicht (5000,25)(5000, 25)(5000,25).Evenwichtshoeveelheid = 5 000 🡪 Invullen p = 25 in functies. Totale marktMarktomzet = hoeveelheid x prijs5 000 000 000 x €0.25 = €1 250 000 000 (of 1.25 miljard euro).Zie grafiekTotale marktZie onderstaande grafiek bij f.GO = MO = P = 25 MK = 5GTK=100Q+5GTK = \frac{100}{Q} + 5GTK=Q100+5De maximale winst voor Denfi is gelijk aan de winst bij de productiecapaciteit van 1 000 stuks.TO = P x Q = €0.25 x 1 000= €250TK = TVK + TCK = (1 000 x €0.05) + €100 = €150Individuele markt Denfi Bij (1): Volkomen concurrentieBij (2): nietBij (3): maximaalDe aangeboden hoeveelheid ($Q_a$) is afhankelijk van de vangst in een week. Alle vis die wordt gevangen, wordt uiteraard ook aangeboden op de visafslag. Hierdoor is het aanbod in een week een vast gegeven. De aangeboden hoeveelheid is niet afhankelijk van de prijs. De aanbodlijn ($Q_a$) is dus verticale lijn omdat er een vaste aangeboden hoeveelheid vis per week is. Overigens zie je dat het aanbod in week 2 van 2011 hoger lag dan normaal. Er was meer vis gevangen dan normaal. Hierdoor ligt de verticale aanbodlijn verder naar rechts. Die week was 1.1 miljoen kilo vis gevangen en deze hoeveelheid wordt dus ook aangeboden. Arcering c is correct.De hoeveelheid van 1.1 miljoen kilo zou de prijs tot onder de garantieprijs drijven van €0.80. Dit betekent dus dat de garantieprijs van €0.80 geldt en dat de vis tegen deze prijs verkocht zal worden. Je ziet dat bij de garantieprijs van €0.80 de gevraagde hoeveelheid ($Q_v$) 1 miljoen kilo is. Vlak a en vlak b worden dus gevraagd en verkocht op de visopslag. Er blijft dus 100 000 kilo vis over die opgekocht moet worden. Dat is vlak c. Vlak d is niet van toepassing op deze situatie. Dit vlak treedt pas in werking wanneer er meer dan 1.1 miljoen kilo vis wordt gevangen en dat is in week 2 niet het geval. De opkoopkosten in week 2 bedragen 100 000 kilo x €0.80 = €80 000Een normale weekomzet bedraagt 800 000 kilo x €1 = €800 000.2,5% hiervan wordt gespaard, dat is €20 000Dus na 4 weken sparen zijn de opkoopkosten van week 2 terugverdiend.4 x €20 000 = €80 000 De totale welvaart is gelijk aan het totale surplus, zijnde het consumentensurplus + producentensurplus. Consumentensurplus Dit is het verschil tussen betalingsbereidheid en marktprijs. Neemt toe met 1.5 miljard x €0.12 = €180 000 000 (180 miljoen).Daalt met 60 miljoen vanuit winkelverkoop (zie bron 1). ProducentensurplusDaalt met 100 miljoen (zie bron 1). Conclusie: Totale welvaart stijgt met 20 miljoen. + 180 miljoen – 60 miljoen – 100 miljoen. Iemand die nooit gratis download betaalt de auteursrechten bij het kopen van cd’s. Als er ook nog een heffing komt bij de aanschaf van apparatuur, zal een ‘eerlijk persoon’, dus heffing betalen bij het kopen van apparatuur én daarnaast ook heffing bij het kopen van de cd’s. Dan betaal je dus inderdaad twee keer (dubbel) de heffing voor auteursrechten.Atilla22 gaat ervan uit dat na de prijsverhoging de totale omzet van verkoop apparatuur zal gaan dalen. Atilla22 gaat er dus vanuit dat de vraaghoeveelheid naar apparatuur relatief sterker zal dalen, dan dat de prijs relatief stijgt. Atilla22 gaat uit van een prijselastische vraag: De consument zal sterk reageren op een prijsverandering.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.