Grandes Lignes 6.1 FLEX deel A+B - Hoofdstuk 1 - Un bel été! oefentoetsen & antwoorden

a. de eerste schooldagb. bijnac. het uitstapjed. eindelijke. ik wilf. ontmoeteng. in het buitenlandh. in de lentei. het is koudj. in Duitsland a. le paysb. moec. maisd. pauvree. voyagerf.  la météog. je croish. en hiveri. en avionj. enfin a. Comment vas-tu?b. J’ai été à la plage.c. Tu as été où?d. Avec mes parents et mon frère.e. Maintenant, j’ai beaucoup d’amis français. a. Heb je een leuke vakantie gehad?b. Hoe was het? c. We hebben een appartement gehuurd.d. Met wie?e. Hebben jullie gekampeerd? j’aiparléik heb gepraattuasparléjij hebt gepraatil/elle/onaparléhij / zij heeft / wij hebben gepraatnousavonsparléwij hebben gepraatvousavezparléu heeft / jullie hebben gepraatils/ellesontparlézij hebben gepraata. Het voltooid deelwoord van être is été.b. Het voltooid deelwoord van faire is fait.c. Het voltooid deelwoord van avoir is eu. enkelvoudmeervoudmannelijk of beginnend met een klinker of stomme hvrouwelijkmannelijkvrouwelijkmijnmonmamesjouwtontateszijn/haarsonsasesons/onzenotrenotrenosjullie/uwvotrevotrevoshunleurleurleurs a. Je gebruikt de passé composé om te vertellen wat je hebt gedaan. b. Je maakt deze tijd met een vorm van een (hulp)werkwoord avoir en een voltooid deelwoord. Je maakt het voltooid deelwoord door de uitgang van het werkwoord af te halen. Dan hou je de stam over. Daarachter zet je é: parler -> parl -> parlé c. Voorbeeld: J’ai visité. Ai is een vorm van avoir bij je en visité is het voltooid deelwoord. d. In het Frans staan alle werkwoorden bijna altijd zoveel mogelijk, ook bij de passé composé. In het Nederlands is dat niet altijd zo. Bijvoorbeeld: j’ai visité le musée Picasso. Dat vertaal je in het Nederlands met ‘ik heb het museum Picasso bezocht. a. Son, sa en ses betekent allemaal zijn of haar. b. Je moet naar de rest van de zin(nen), de context, kijken om te weten welke vertaling je moet gebruiken. a. Qu’est-ce que tu as fait cet été ? On a été en France. b. J’ai fait beaucoup d’activités différentes: le rafting, l’escalade et la natation bien sûr ! c. Les montagnes sont l’endroit idéal pour ces activités. d. Vous avez fait du camping ? Non, nous avons été dans un hôtel. e. Il a fait chaud? Oui, il a fait 26 degrés. f. Nous avons visité Chamonix pour découvrir la ville. g. Le voyage a été long : 1000 kilomètres en voiture. h. Tu as regardé la météo ? Oui, demain il fait mauvais.Tip: lees voor je antwoord geeft, eerst alle gegeven woorden en de zinnen goed door. Uit de context haal je vaak de juiste antwoorden. Kijk ook altijd goed wat voor soort woord je moet invullen: een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord. Sommige woorden herken je uit het een andere taal zoals het Engels. Bijvoorbeeld découvrir in zin f. Daarin herken je misschien het Engelse woord discover. a. Vous avez joué du tennis pendant les vacances?b. Moi, j’ai fait du vélo, c’etait génial!c. Nous  avons rencontré une famille sympa.d. Ils ont habité en Allemagne.e. Mes parents ont invité la famille aux Pays-Bas.f. Il a fait chaud, j'ai eu une glace tous les jours.g. Tu as parlé beaucoup de français? a. Niels a été en vacances avec ses parentsb. Ils ont visité leur pays préféré: la France.c. Nos vacances ont été géniales aussi.d. Vous avez aussi fait vos sports préférés: le tennis et l’escalade.e. Je veux faire du vélo. Astrid, je prends ton vélo et ta casquette, d’accord?f. J’aime aller à la plage avec ma copine Louise et son frère Roland.g. Ses blagues sont toujours très amusantes.Tip: Voor de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord kijk je altijd naar de vorm van het zelfstandig naamwoord dat er achter staat. Is het woord mannelijk, vrouwelijk of staat het in het meervoud? Een zelfstandig naamwoord dat in het meervoud staat, eindigt meestal op een s. In zin e gaat het om de fiets van Astrid. Maar het bezittelijk voornaamwoord is ton omdat het woord vélo mannelijk is. a) J’ai partagé une chambre avec mon frère.b) On a fait beaucoup d’activités culturelles.c) Barcelone est sa ville préféréeTip: De woordvolgorde in Franse zinnen is anders dan in het Nederlands. Het onderwerp staat (meestal) aan het begin van de zin, daarna volgen alle werkwoorden. Let dus goed op dat je de vormen van de passé composé bij elkaar zet: j’ai partagé en on a fait.