TrabiTour ed. 4.1/ FLEX deel A + B - Kapitel 1 - Hallo, Deutschland! oefentoetsen & antwoorden

de achternaamongeveerhet gesprek wachtenmoeilijkhet beroepde oudersmooi auf Wiedersehennettdie MutterspracheFußball spielen (let op: bij sporten altijd -Hockey/Tennis/Rugby-  spielen of -Judo- machenfahren oben misschienkommendas Gebiet reitennu Hoe oud ben jij?Tot ziens.Ik ben Julian. Guten Tag! Let op: twee woorden. “Tag” (der Tag - de dag) is een zelfstandig naamwoord en wordt daarom met hoofdletter geschreven.Ich komme aus den Niederlanden. “Nederland” is “die Niederlande”, meervoud. Vergelijk met Engels en Frans “THE Netherlands”  / “LES Pays-Bas” of op je eigen ID-kaart staat “Het Koninkrijk DER Nederlanden”. Een woord in het meervoud dus.Ich heiße Fabian. Wie geht es dir?Ich habe braune Haare.Echt toll finde ich Tiere OF: Tiere finde ich wirklich toll / Tiere finde ich echt toll / Tiere finde ich toll /Viele Grüße / Liebe Grüße Opmerkingen: * kun je de ß goed op papier schrijven? Je spreekt het uit als harde S * na de groetformule komt GEEN komma Wie (letterlijk “hoe”) ist deine Handynummer?Mein Benutzername ist Jessy531.Meine E-Mail-Adresse ist … (let op: grote E, grote M, grote A en streepjes ertussen.) E-Mail-Adresse. Kies per zin ten minste twee uit de dikgedrukte woorden.Ik mag grootouders, alle verdere familie en leeftijdsgenoten, vrienden en goede bekenden met jij (= du)aanspreken.Ik moet docenten, vreemden, winkelpersoneel, onbekenden en ouderen (iedereen boven ca. 16 jaar) met u (=Sie) aanspreken. Twee in het Duits  veel voorkomende werkwoorden (die je dit hoofdstuk geleerd heb) zijn haben  en sein. ich habedu haster/sie/es hatwir habenihr habtsie habenSie haben Eventueel komt hier het voltooid deelwoord achteraan: gehabtich bindu bister/sie/es istwir sindihr seidsie sindSie sindEventueel komt hier het voltooid deelwoord achteraan: gewesen Wer ist das? Das ist mein Vater. wer = wieWie heißt er? Er heißt Peter. wie = hoeWo wohnt ihr? Wir wohnen in Zaandam. wo = waarWoher kommt seine Oma? Sie kommt aus Almere. woher = waarvandaan Was ist das? Das ist mein Buch (boek). was = watWarum bist du nicht gekommen? Ich war krank (ziek) warum = waarom Julius und Sara, kommt ihr, bitte? Uitleg: het onderstreepte gedeelte gaat over twee mensen die worden aangesproken, dus “jullie”.Ich bin 13 Jahre alt. Uitleg: aan de vorm “bin” zie je dat het om ich moet gaan. Ich staat alleen maar met een hoofdletter omdat het aan het begin van de zin staat.Meine Eltern sind nicht zu Hause, sie (mv) sind im Büro (op kantoor). “Mijn ouders” kun je vervangen door “ze” (meervoud).Das ist mein Vater. Er ist 48 Jahre alt. Uitleg: het onderstreepte gedeelte van de zin kun je vervangen door “hij”= er.   Er staat alleen maar met een hoofdletter omdat het aan het begin van de zin staat.Herr Schmidt, kommen Sie, bitte? (beleefdheidsvorm Sie) Uitleg: je spreekt hier een “meneer” (ouder dan jij, misschien een docent bijv.) en dat doe je met de “u-vorm”. Sie.Das Geschenk ist sehr toll. Es ist sehr schön. Uitleg: het onderstreepte gedeelte van de zin kun je vervangen door “het”= es.  Es staat alleen maar met een hoofdletter omdat het aan het begin van de zin staat.Ist das seine Mutter? Wie alt ist sie (ev)? Uitleg: het onderstreepte gedeelte van de zin staat voor “ze”/”zij”. Is zij dat?ToelichtingVertaling Duitse persoonlijk voornaamwoorden: ich = ikdu = jijer = hij   sie = zij (de vrouw)   es = hetwir = wijihr = julliesie = zij (de mensen, meervoud)   Sie = u Ich bin 13 Jahre alt.Meine Mutter ist 39 Jahre alt. (Uitleg: meine Mutter = sie -enkelvoud-)Wie alt bist du, Julius?Wir sind in Haarlem geboren.Meine beiden Freunde sind 13 Jahre alt. (Uitleg: mijn beide vrienden = ze -meervoud-)Ilse und Rosa, seid ihr morgen beim Training?Mein Freund und ich sind beide 14 Jahre alt. (mijn vriend en ik = wij) Wir haben kein Training.Hast du Haustiere?Frau Bingelsen, haben Sie Kinder?Ja, ich habe einen Hund.Jimmy und Lisa, habt ihr Hunger?Mein Vater hat keine Arbeit. (Mein Vater = hij)Mein bester Freund und ich haben viel Hausaufgaben. (Hij en ik = wij) Ich habe viel Hausaufgaben.Was hast du zum Geburtstag (voor je verjaardag) gehabt? (ook mogelijk - voor wie al meer Duits spreekt: bekommen) Meine Mutter ist noch nie in Deutschland gewesen. (Uitleg: meine Mutter = zij -enkelvoud-)Welchen Lehrer hast du in Deutsch? Sie heißt Frau Schmidt.Im Sommer hat mein Opa die Grippe gehabt. (Uitleg: mein Opa = hij) Vertel wat je hobby is (schaatsen).  Mein Hobby ist Eislaufen. Vertel wat je lievelingsfilm is (Frozen - die Eiskönigin). Mein Lieblingsfilm ist die Eiskönigin.Vertel waar je online te vinden bent (Facebook en Instagram).Du findest mich auf Facebook und / oder (en/of) Instagram.Vertel waar je woont (Groningen). Ich wohne in Groningen.