De Oost-Pacifische rug is ontstaan doordat convectiestromingen richting het aardoppervlak bewegen en twee platen van elkaar af bewegen / divergeren. De Sala y Gómez rug is ontstaan doordat een plaat over een hotspot bewoog.Toelichting:In de vraag staat duidelijk vermeld dat je de ruggen afzonderlijk moet behandelen. Dit betekent dat de ontstaanswijze van beide ruggen dus verschillend is. Door goed naar de atlaskaart te kijken zie je dat de Oost-Pacifische rug een noord-zuid-oriëntatie heeft en de Sala y Gómezrug een west-oost-oriëntatie. De Oost-Pacifische rug volgt exact de plaatgrens die je op atlaskaart 238/224 ziet. Dit betekent dat deze door divergentie is ontstaan.Op kaart 238/224 zie je verder dat er een hotspot onder Paaseiland aanwezig is. Dit is de verklaring voor de aanwezigheid van de Sala y Gómez rug nabij Paaseiland. Omdat het om een gebied met horst-slenkstructuren / afschuivingsbreuken gaatMoet er sprake zijn van recente uitrekking / extensie.Toelichting:Geef eerst antwoord op de vraag. Benoem dus in ieder geval in je antwoord of er sprake is van uitrekken of samendrukken. Wanneer je naar de gecombineerde atlaskaarten kijkt zou je een duidelijke horst- en slenkstructuur moeten zien. Waarbij het Zwarte Woud en de Vogezen duidelijk de horsten (hoger gelegen delen) zijn en de Boven-Rijnse Laagvlakte (het woord zegt het al) het lagere gedeelte of de slenk is. De voorwaarde die wordt bedoeld is veel neerslag.Dit is te zien op atlaskaart 78A (55e editie) of 70A (56e editie).Toelichting:In §2.2 heb je geleerd dat karstverschijnselen / chemische verwering alleen kunnen ontstaan in relatief natte gebieden die overwegend uit kalksteen bestaan. Dit gesteente lost namelijk relatief eenvoudig op in (zuur) water. In dit geval zoek je dus naar bewijs voor natte condities in dit gebied. De neerslagkaart in de atlas leidt je naar het juiste antwoord. In werkelijkheid stopt de rivier hier niet met stromen, maar stroomt deze ondergronds verder. Dit is op de atlaskaart niet zichtbaar omdat deze alleen de bovengrondse rivieren laat zien. De aanwezigheid van een ondergrondse rivier / het ineens stoppen van de rivier bewijst dat hier grotten in de ondergrond aanwezig zijn. Toelichting:Om deze vraag goed te beantwoorden is wat inzicht nodig, maar het is niet erg complex. Grotten zijn natuurlijk een ondergronds fenomeen en niet zichtbaar op een atlaskaart die alleen een weergave geeft van het aardoppervlak. Wanneer een rivier ineens verdwijnt en verderop weer doorstroomt, moet dit je een aanwijzing geven voor de aanwezigheid van grotten in de ondergrond. In de tropische zone zijn de omstandigheden het meest ideaal voor grotvorming/ karstverschijnselen, want in de tropische zone valt veel neerslag en is bovendien een hoge temperatuur. Deze omstandigheden zijn ideaal om veel chemische verwering te laten ontstaan, waardoor de karstverschijnselen sneller vormen.Toelichting:In deze vraag maak je de koppeling tussen karstverschijnselen / chemische verwering (§2.3), klimaatzones en verwering (§2.2). Geef eerst de juiste klimaatzone en begin dan pas aan je redenering. Je redenering bestaat alleen maar uit het verder uitleggen van de klimaatzone. Op het einde moet je dan nog de koppeling maken tussen de kenmerken van het klimaat en waarom dit ideaal is voor chemische verwering/ het ontstaan van grotten. Uit de beschrijving moet blijken dat: in de aardkorst rek / divergentie plaatsvindt / bewegingen in de aardkorst optreden waarbij in de ondergrond breuken ontstaan zijn,waarlangs magma een weg naar boven heeft kunnen vinden (en vulkanen ontstaan zijn).Toelichting:In de atlaskaart zie je dat het niet meer om actief vulkanisme gaat in het Centraal Massief in Frankrijk. Deze vulkanen zijn inmiddels uitgedoofd. Je zou kunnen denken dat er hier sprake is geweest van een hotspot, maar die zie je in de atlaskaart niet terug. Vroeger was er wel sprake van rek in de aardkorst waardoor er scheuren kwamen waarlangs magma omhoog kan komen en dit gebied vroeger dus wel degelijk vulkanisch actief is geweest. Toelichting:- Als we de gehele tabel doornemen dan beginnen we bij linksboven bij de letter a. Hiervoor kijk je eerst in de afbeelding waarin een atol wordt beschreven en uitgelegd. Op de plek waar letter a staat zie je duidelijk een actieve (vulkaan). Ook zie je daaromheen een oceaan of zee. Bovendien zie je bij de verklaring van het vulkanisme (het onderste gedeelte van de afbeelding) dat het magma direct uit de aardmantel omhoog komt. Dit is effusief vulkanisme en leidt tot de vorming van basalt, wat de juiste oplossing is bij letter a. - Van basalt weet je dat het afkomstig is uit een vulkaanuitbarsting, de hoofdgroep is dan ook stollingsgesteente.De letter b is al ingevuld (koraal of kalksteen). Daarvan hoef je alleen de hoofdgroep te benoemen. Van kalksteen heb je geleerd dat het vormt uit enorme hoeveelheden schelpen of dood zeemateriaal. Wanneer dit opstapelt en onder hoge druk en temperatuur komt te staan vormt zich een sedimentgesteente. Dat is dan ook de benaming van de hoofdgroep die nodig is bij b. Uit de redenering moet blijken dat:IJsland een koud klimaat heeft.Bij koude klimaten de chemische verwering langzaam op gang komt / traag verloopt.Chemische verwering noodzakelijk is om een vruchtbare verweringslaag / bodem te vormen. Toelichting:Op de afbeelding zie je al een duidelijke hint naar het klimaat op IJsland. Dit is vrij koud. Van koude klimaten heb je geleerd dat de omstandigheden voor chemische verwering er niet optimaal zijn. Chemische verwering duurt lang als de temperatuur of de vochtigheidsgraad laag is. Van chemische verwering weet je dat het er voor kan zorgen dat de vruchtbaarheid van de bodem verhoogd kan worden. Lees dit nog eens na in hoofdstuk 2.2 als je dat bent vergeten. De combinatie van kou, en een traag verlopende chemische verwering zou je op het spoor moeten brengen waarom de IJslanders zoveel moeite hebben om hun potentieel vruchtbare grond te kunnen gebruiken als landbouwgrond. De Ardennen zijn een heuvelachtig gebied. In heuvelachtige / berggebieden worden vaker metamorfe gesteenten zoals leisteen gevormd. Nederland kent nauwelijks heuvelachtige/bergachtige gebieden. In Nederland komt dan ook geen leisteen in de ondiepe ondergrond voor en kan het ook niet als bouwmateriaal worden gebruikt. Toelichting:Bedenk eerst wat voor soort gesteente leisteen is, oftewel, tot welke hoofdgroep van gesteente wordt leisteen gerekend. Je komt, als het goed is, tot de hoofdgroep metamorfe gesteenten. Metamorfe gesteenten kunnen alleen op grote diepte (en druk) en onder hoge temperatuur gevormd worden. Dit gebeurt dus vooral in berggebieden. Nederland kent deze gebieden niet en heeft dat ook nauwelijks gekend. De Belgische Ardennen zijn een vrij oud gebergte waar deze grote diepte en temperatuur wel een rol kunnen hebben gespeeld. Door duidelijk het verschil tussen de Ardennen en Nederland te benoemen zou je tot een juist antwoord moeten komen.Wil je nog extra theorie lezen over leisteen en andere metamorfe gesteenten dan is het handig om §2.1 nog eens goed door te lezen en voor jezelf duidelijk te krijgen wat metamorfe gesteenten anders maakt dan de andere twee hoofdgroepen. Midoceanische ruggen zijn onderzeese gebergtes. Dit kun je uit deze kaart afleiden doordat de plek waar deze ruggen liggen een stuk minder diep liggen dan de rest van de oceaan. Kijk voorbeeld naar de diepte midden in de Atlantische Oceaan. Deze is een stuk minder diep.Troggen kun je juist herkennen aan een grotere diepte dan de omliggende oceaan, omdat bij een trog de oceanische plaat diep wegzakt onder de continentale plaat. Kijk bijvoorbeeld naar het gebied ten oosten van Japan om dit te zien. Toelichting:Om mid-oceanische ruggen te herkennen kun je het beste op zoek naar ondiepe stukken in de atlas. Dit wordt aangegeven op zogenaamde reliëfkaarten. De gegeven kaarten in de vraag zijn voorbeelden van reliëfkaarten. Hier zie je niet alleen gebergtes (hoogten) op, maar ook verschillen in dieptes (laagten). Dit doen de kaartenmakers door gebruik te maken van verschillende tinten blauw. Hoe donkerder de blauwe kleur, hoe dieper de oceaan op die plek. Kijk bijvoorbeeld naar het gebied ten oosten van Japan om dit te zien. Hier zie je een diepblauwe kleur, de Marianentrog.Is de tint blauw een stuk lichter, dan kijk je naar een minder diep gedeelte van de oceaan. Wanneer dit midden op de oceaan is, en ook nog samenvalt met een plaatgrens, heb je sowieso te maken met een mid-oceanische rug. Kijk voorbeeld naar de diepte midden in de Atlantische Oceaan. Deze is een stuk minder diep. Hier ligt dan ook de Mid-Atlantische Rug. De theorie van de platentektoniek bewijst niet dat er convectiestromen in de aarde zijn en ook de snelheidsverschillen kunnen hiermee niet verklaard worden. De andere twee krachten die een rol spelen bij de beweging van aardplaten zijn ridge push en slab pull. Toelichting:De theorie van de platentektoniek bewijst niet dat er convectiestromen in de aarde zijn en ook de snelheidsverschillen kunnen hiermee niet verklaard worden.Zonder het ridge push- en slab pull principe kun je deze twee zaken niet verklaren. De totale verklaring van het bewegen van de aardplaten, oftewel de platentektoniek, bestaat dus altijd uit drie onderliggende principes. Een rivier zal altijd proberen om een delta te vormen. Wanneer een rivier uitmondt in zee laat zij al haar sediment los wat zich ophoopt waardoor zich nieuw land vormt. De rivier zoekt dan een andere uitweg waardoor een vlechtvormig (delta)patroon ontstaat.Wanneer de stroming langs de kust sterk genoeg is zal dit sediment door de zee telkens worden opgeruimd. Er is dan geen kans om nieuw land te vormen. De rivier stroomt gewoon recht uit in zee. In deze omstandigheden ontstaat een estuarium. Toelichting:Het gaat hier met name om het verschil tussen de begrippen delta en estuarium en hun verschillende ontstaanswijze. Lees § 2.3 nog eens na, mocht je de begrippen of de ontstaanswijze vergeten zijn. Het is in ieder geval van belang om de stroming of het getijdenverschil / verschil tussen eb en vloed in je antwoord goed te benoemen, omdat dit bepaalt of het sedimentatiemateriaal wel/niet wordt opgeruimd door de zee. Op de afbeelding is te zien dat de Ardennen niet meer zo steil en hoog zijn als bijvoorbeeld de Alpen. De plooiingsfase waarin de Ardennen zijn gevormd is al dusdanig lang geleden dat de gebergten die in deze tijd zijn gevormd onder invloed van verwering en erosie grotendeels zijn afgesleten. Toelichting:Kijk vooral goed naar de afbeelding en vergelijk dit met een hooggebergtegebied zoals de Alpen. Een duidelijk verschil is dat je in de Ardennen nauwelijks spitse toppen of steile hellingen ziet. Het gebergte was vroeger net zo hoog/steil als de Alpen, maar door de geofactor tijd en onder invloed van de processen erosie en verwering zijn de Ardennen dusdanig ver afgevlakt dat een relatief laag heuvelland overblijft. Na verloop van miljoenen jaren is dit gebergte zover afgevlakt dat dit glooiende landschap overblijft. In vulkanisch actieve gebieden, zoals bij de Stromboli-vulkaan, is de kans op fossielen klein. Het gesteente wat hier ligt zal voornamelijk stollingsgesteente zijn. Stollingsgesteente ontstaat wanneer lava stolt. Wanneer lava vloeibaar is zal het zo heet zijn dat het alle, eventueel aanwezige fossielen, vernietigt. Toelichting:In de theorie heb je bestudeerd hoe fossielen ontstaan en in welke gesteentesoorten we deze fossielen wel/niet tegenkomen. Fossielen zijn een kenmerkend principe voor met name sedimentgesteenten zoals kalksteen, maar ook bijvoorbeeld zandsteen. In de afbeelding zie je een duidelijk voorbeeld van een vulkaan. Bovendien wordt dit in de inleiding van de vraag ook benoemd. Een vulkaan zou je op het spoor moeten zetten van een stollingsgesteente en uit de theorie heb je geleerd dat in een stollingsgesteente een fossiel nooit kan blijven bestaan omdat door de hitte van de lava het gefossiliseerde materiaal wordt vernietigd. Loodrechte zonnestralen schijnen op een kleiner oppervlak dan zonnestraling die schuin invallen. Doordat de loodrechte zonnestralen maar een kleiner oppervlak beschijnen geven zij relatief meer warmte af dan zonnestralen die schuin invallen en een groot oppervlak moeten beschijnen met dezelfde hoeveelheid zonne-energie. Toelichting:Bedenk goed het verschil in invalshoek tussen beide zonnestralen. Zonnestraal A beschijnt een veel kleiner oppervlak dan zonnestraal B. Ze leveren allebei dezelfde hoeveelheid energie, maar zonnestraal A hoeft dit over een veel kleiner oppervlak te verdelen dan zonnestraal B. Dat heeft zijn uitwerking op de temperatuur op de plekken A en B. Uit het antwoord moet blijken dat:Mount Cameroon is ontstaan boven een hotspot (en dus onafhankelijk van platentektoniek is gevormd). Mount Kenya is ontstaan bij een (divergente) plaatgrens. Toelichting:Het is aan te raden je antwoord te baseren op de informatie die je vindt op de atlaskaart. Deze wordt expliciet bij de vraag gegeven en zal dus ook de benodigde informatie bevatten voor het juiste antwoord. De atlaskaarten gaat over plaattektoniek en vulkanisme. Het verschil in beide vulkanisch actieve gebieden is de manier van vulkanisme. Het ene gebied is onder invloed van een hotspot en heeft niets te maken met plaatbewegingen.Het andere gebied onder invloed staat van divergentie en dus actief effusief schildvulkanisme. Een van de volgende redeneringen is juist:- In de geel gearceerde gebieden is het klimaat zeer droog. In droge omstandigheden is het onmogelijk om veel chemische verwering te hebben, aangezien hier een hoge temperatuur en vochtigheidsgraad voor nodig is. Of:- In de geel gearceerde gebieden zijn de temperatuurverschillen tussen dag en nacht zeer groot. Door deze grote temperatuurverschillen krimpt gesteente en zet het binnen 24 uur ook weer uit. Door deze continue krimp en uitzetting barst het gesteente. Dit is een vorm van mechanische verwering. Toelichting:In de vraag wordt al benoemd dat de overeenkomst tussen de geel gearceerde gebieden doorgte is. Dit moet je in ieder geval op het spoor zetten dat chemische verwering afvalt en mechanische verwering hier dus het meest voorkomend is. Immers is voor chemische verwering een hoge mate van vochtigheid nodig en die ontbreekt juist. Je kunt je antwoord op twee manieren vormgeven. Je kunt ontkrachten waarom chemische verwering vrijwel onmogelijk is (de eerste uitwerking) of je kunt bevestigen waarom mechanische verwering veel voorkomend is in woestijngebieden (de tweede uitwerking). Beide uitwerkingen zijn goed en leveren een gelijk aantal punten op. De volgende twee exogene processen:Fysische verwering.Massabeweging/erosie.Toelichting:Het kan helpen om eerst te omschrijven wat je ziet op de afbeelding. Er is duidelijk sprake van erosie en een beweging onder invloed van zwaartekracht (massabeweging). Het gesteente gaat natuurlijk niet uit zichzelf in beweging komen, maar zal dit alleen doen onder invloed van bijvoorbeeld temperatuurverwering (fysische verwering). De volgende elementen moeten in je antwoord zijn verwerkt:Dat het in (het hooggebergte van) de Pyreneeën koud is.voor chemische verwering hoge temperaturen noodzakelijk zijn.Toelichting:Bedenk bij deze vraag goed dat in de vraagstelling niet voldaan is aan alle voorwaarden van chemische verwering. Je hebt in dit hoofdstuk, en specifiek in §5, geleerd dat chemische verwering alleen optreedt als aan beide voorwaarden is voldaan. Dus zowel een hoge temperatuur (die hier ontbreekt) als een hoge mate van vochtigheid (vaak in de vorm van neerslag). in het (begin van) Krijt 20.000.000 jaar geledenToelichting:Zoek in de atlaskaart duidelijk naar een vergelijkbare situatie zoals met de situatie in de Rode Zee nu. Je zoekt dus een situatie waarbij een deel van een continent wegbreekt van de rest van hetzelfde continent. Het beste voorbeeld blijkt op de kaart uit het Krijt op bladzijde 238 of 222 in de atlas. Mocht je het toepassen van deze kaarten lastig vinden, lees de theorie van met name paragrafen 1.1, 1.3 & 1.4 nogmaals door zodat je de kennis goed kunt toepassen bij dergelijke vragen.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.