Libre Service Junior LRN-line A+ B - Unité 4 - C'est où ça ? oefentoetsen & antwoorden

De deur, de trap.de stoelDe badkamer, raam Het bed, de kamer de keuken Le supermarché, le centre commercialL’arrêt de bus (m) continuerla boulangeriefaire du shoppingl’armoireLa boucherieÀ pied IcitraverserLe feuchercherjusqu’ à Ik zoek de prullenbak.Het gordijn is wit.De kleur van de deur is groen.De stoel is voor de tafel. Tu vas  Le prof vaJe vaisIls vontVous allezExtra uitleg onregelmatig werkwoord allerHet onregelmatige werkwoorden aller vervoeg je op de volgende manier. Ik ga Je vaisJij gaat Tu vasHij gaat Il vaZij gaat Elle vaMen gaat / wij gaan On vaWij gaan Nous allonsU gaat / jullie gaan Vous allezZij gaan Ils / elles vont ll a une petite maisonMon agenda est gris J’ai un grand frèreLes copines sont sympathiquesOn a deux filles anglaises dans la classe.Extra uitleg bijvoeglijk naamwoord Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandig naamwoordHet bijvoeglijk naamwoord past zich aan het zelfstandig naamwoord aan. M enk                               V enkLe stylo vert                    La maison verteM mv                                V mv Les stylos verts               Les maisons vertes        Let op: Als het bijvoeglijk naamwoord al eindigt op een -e, dan krijgt het geen extra eLe stylo rouge                 La maison rougeLet op: Als het bijvoeglijk naamwoord al eindigt op een -s, dan krijgt het geen extra -sLe garçon français         Les garçons français          dans surÀ côté de devant Sophie: Il est comment, ton appartement?Hoe ziet jouw appartement eruit?Paul: Mijn bureau is onder het raam.Mon bureau est sous la fenêtre.Sophie: Tu es content de ta chambre?Ben je tevreden met jouw kamer?Paul: Ik vind de kamer leuk.J’aime bien la chambre. Sophie: Où est ta chambre?Waar is jouw kamer?Paul: Mijn kamer is op de derde verdiepingMa chambre est au troisième étage.Sophie: Tu as un poster dans ta chambre?Heb jij een poster in jouw kamer?Paul: Het spijt me, ik weet het niet.Désolé, je ne sais pas.Sophie: Dans ma chambre, j’ ai un ordinateur sur le bureau.In mijn kamer heb ik een computer op het bureau.