Toets Economie

LWEO Kopen & Werken 3e ed - Hoofdstuk 5 - De financiële administratie van een eigen bedrijf oefentoetsen & antwoorden

3e editie

Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: De balans, voorraadgrootheid, resultatenrekening, omzetbelasting, winst/ verlies berekenen, Ontvangen BTW, vlottende activa, vaste activa, Afschrijvingskosten, Balansposten, Eigen vermogen, vreemd vermogen, Debiteuren, af te dragen BTW, balans opstellen n.a.v. mutaties, resultatenrekening opstellen.


LWEO Kopen & Werken 3e ed
Toets Economie
LWEO Kopen & Werken 3e ed
Online maken
Toets afdrukken
Werkwijze:Als we willen weten wat we bedoelen met balans, moeten we beide kanten van de balans even toelichten.Het woord zegt het al: balans, er moet dus iets in evenwicht zijn.Op een balans zie je twee kanten met bedragen. Aan beide kanten moeten de totale bedragen hetzelfde bedrag zijn zodat het in balans is.Aan de ene kant staat hoe een bedrijf aan zjin geld gekomen isAan de andere kant staat wat een bedrijf met dat geld gedaan heeft.De rechterkant noem je de creditzijde; hier staan alle schulden van de onderneming opDe linkerkant is de debetzijde; hier staan alle bezittingen op.De schulden geven dus aan hoe de bezittingen betaald zijn. Antwoord: Met een balans bedoelen we een overzicht van de bezittingen (op de linkerzijde, oftewel de debetzijde) en de schulden (aan de rechterkant, oftewel de creditzijde). Het totaal van de bezittingen moet overeenkomen met het totaal van de schulden. Zo toont een balans hoe de bezittingen aan de debetzijde betaald zijn met de bedragen aan de creditzijde. Werkwijze:Als we willen weten wat we bedoelen met voorraadgrootheid, dan moeten we eerst even duidelijk maken in welke context dit valt.Bij een balans kijk je altijd naar de bezittingen en schulden op een bepaald moment.Op 1 januari 2025 om 10:00 kun je bijvoorbeeld de waarde zien. Dit kan op 1 januari 2025 om 13:00 wel weer veranderd zijn.Je kijkt dus naar de waarde op een bepaald tijdstip.Alle bedragen die erop staan zijn zo hoog op dat moment, even later kan het weer anders zijn. Dat noem je dan een voorraadgrootheid: de waarde op een bepaald moment.Je gebruikt dit ook op andere plekken. Bijvoorbeeld: "Mijn spaarsaldo is op 1 januari 2025 10.000 euro.” Of “Mijn schuld op 1 januari 2025 bedraagt 500 euro.”. Antwoord:  We spreken van een voorraadgrootheid als we de waarde weten op een bepaald moment. Een moment later of eerder kan die waarde wel anders zijn. Werkwijze:Met resultaat bedoelen we een uitkomst. Bijvoorbeeld een resultaat als je producten verkoopt: heb je winst of verlies? Je kijkt dus voor een resultaat naar twee dingen.Rekening is hier een lastig woord. We bedoelen het niet zoals je het misschien kent uit je dagelijks leven dat je een rekening moet betalen. In deze vorm bedoelen we met het ‘rekening’ gedeelte dat we een overzicht hebben.Als we het aan elkaar koppelen krijgen we het antwoord: Een resultaatrekening is een overzicht van de kosten en opbrengst in een bepaalde periode.Anders dan bij een balans, dat op een bepaald moment is, spreken we hier dus van een periode. Dus bijvoorbeeld een overzicht van de kosten en opbrengsten van de maand januari.Wanneer je weet hoeveel je omzet is (opbrengst) en hoeveel je kosten zijn, dan kun je dus uitrekenen of je winst of verlies hebt gemaakt.  Antwoord: Met een resultatenrekening bedoelen we een overzicht van de kosten en opbrengsten in een bepaalde periode. Je kunt dan kijken of je winst (als opbrengst groter is dan kosten) of verlies (als kosten groter zijn dan opbrengst) gemaakt hebt. Werkwijze:Als we willen weten wat we bedoelen met omzetbelasting bedoelen, knippen we het begrip even in twee stukken.Met omzet bedoelen we de totale opbrengst van de verkopen. Oftewel hoeveel geld je van je klanten hebt ontvangen.Omzet kun je uitrekenen door de verkoopprijs te vermenigvuldigen met de afzet.En met afzet bedoelen we het aantal stuks.Belasting ken je misschien wel. Dit is een extra bedrag dat de klant betaalt en die de winkel meteen door moet geven aan de overheid.De belasting is dus geen opbrengst voor de winkelier. De prijs die de klant in de winkel betaalt bestaat uit twee delen: De BTW die hij aan de overheid moet geven en de rest mag hij zelf houden.Nu we beide begrippen hebben uitgelegd, komen we richting het antwoord.Met omzetbelasting bedoelen we dus de belasting die betaald is door de klant over de omzet die een winkelier heeft behaald.We kennen dit ook wel als de BTW. (Belasting toegevoegde waarde)Antwoord: Met omzetbelasting bedoelen we de belasting die consumenten moeten betalen over de producten die zij kopen. Deze belasting moet de winkelier weer afdragen aan de belastingdienst. Werkwijze:Als we willen weten wat hoe je kunt zien of je winst of verlies hebt gemaakt op een resultatenrekening, moeten we nog even helder hebben wat we op de resultatenrekening zien.Op de resultatenrekening zie je een overzicht met aan beide kanten getallen.Aan de linkerkant staan alle kosten die een bedrijf gemaakt heeft. Hieronder vallen bijvoorbeeld loonkosten, huurkosten maar ook de kosten die gemaakt zijn om de producten in te kopen die ze daarna verkocht hebben.Aan de rechterkant staan de opbrengsten. Hier zie je de totale omzet die het bedrijf behaald heeft.Als je wilt weten of je winst of verlies hebt gemaakt, moet je het resultaat gaan berekenen. Oftewel, je telt eerst beide kanten op.Wanneer je opbrengst groter is dan je kosten, dan heb je winst.Wanneer je opbrengst kleiner is dan je kosten, dan heb je verlies. Antwoord: Je kunt met behulp van de kosten en opbrengsten op een resultatenrekening berekenen of je winst of verlies hebt. Als opbrengst groter is dan kosten dan heb je winst, als kosten groter zijn dan opbrengst dan heb je verlies. Werkwijze:Als we willen weten wat een bedrijf aan BTW heeft ontvangen met de verkoop van product A, dan moeten we eerst helder krijgen welke gegevens we nodig hebben.In deze tabel zie je 4 rijen en 5 kolommen.We moeten eerst de rij zoeken waar product A in staat. In dit geval is dit de tweede rij.Daarna moeten we gaan kijken welke onderdelen betrekking hebben op de verkoop en dus op de BTW die de consument betaald heeft.In kolom 2 zie je de verkoop staan: er zijn 200 producten verkocht.In kolom 4 zie je de verkoopprijs staan. Dit is inclusief 6% BTW. We moeten dus eerst gaan uitrekenen wat de hoogte van het BTW bedrag is. We zien een bedrag van 7,69 euro inclusief 6% BTW.Dit bedrag is dus geen 100% maar 106%, want de BTW zit er al in. Dat bedoelen ze met inclusief.Als we de BTW willen weten delen we dit bedrag door 106 en daarna vermenigvuldigen we het met 6.Dus 7,69 : 106 = 0,0725. Dit is gelijk aan 1%Dan doen we dit keer 6 omdat dat de BTW is: 0,0725 x 6 = 0,4352. Dit is dus het bedrag dat elke klant die één product heeft gekocht, betaalt aan BTW.Het totaalbedrag dat dit bedrijf ontvangen heeft is dus: 200 x 0,4352 = 87,06 euro.Antwoord: Dit bedrijf heeft 200 producten A verkocht. De verkoopprijs inclusief BTW is 7,69. De BTW bedraagt dan 7.69 / 106 x 6 = 0,4352. In totaal hebben ze dus ontvangen: 200 x 0,4352 = 87,06 euro. Werkwijze:Als we willen weten wat het verschil is tussen vlottende en vaste activa leggen we eerst beide uit en hebben we dan helder waar het verschil zit.Met vaste activa bedoelen we alle bezittingen die langer mee gaan dan een jaar. Dus denk dan bijvoorbeeld aan een gebouw of machines. Die gaan normaliter langer dan 1 jaar mee.Vlottende activa zijn alle bezittingen die korter dan 1 jaar mee gaan. Als je bijvoorbeeld spijkerbroeken verkoopt dan gaan we ervan uit dat deze voorraad spijkerbroeken binnen een jaar wel verkocht is.Nu we beide kort hebben uitgelegd is gelijk helder waar het verschil zit, dit is namelijk in de tijdsduur dat de bezittingen in de onderneming aanwezig zijn. Antwoord: Het verschil tussen vaste en vlottende activa zit hem in de tijdsduur. Vaste activa zijn alle bezittingen die langer dan een jaar in de onderneming aanwezig zijn, vlottende activa zijn alle bezittingen die minder dan een jaar in de onderneming aanwezig zijn. Werkwijze:Bedrijven maken gebruik van machines en andere kapitaalgoederen. De aanschafprijs hiervan is vaak erg hoog en na een aantal jaren zal het ook weer vervangen moeten worden.Omdat de waarde van de machine elk jaar kleiner wordt, moet er op de machine afgeschreven worden; de waardevermindering wil je doorberekenen in de verkoopprijs zodat je straks weer een nieuwe machine kan kopen.Je moet dus uitrekenen hoeveel geld je over een bepaalde periode nodig hebt zodat je kunt uitrekenen per jaar / maand / week / product wat je moet afschrijven.Daarvoor moeten we dus 3 dingen weten:1. Je moet weten wat de aanschafwaarde is van de machine2. Je moet weten hoelang je de machine kan gebruiken3. Je moet weten of je eventueel de machine nog kan verkopen en er nog geld voor terug krijgt. Dit noemen we de restwaarde. Als je deze drie weet dan heb je het.Antwoord: je kunt de afschrijvingskosten berekenen door het verschil tussen de aanschafwaarde en de restwaarde te delen door de gebruiksduur. Werkwijze:Als we willen weten welke balansposten er veranderen, dan moeten we de gebeurtenis eerst even goed bekijken.Er wordt nu nieuw inventaris gekocht. Dat betekent dus dat de hoeveelheid inventaris die ze al hadden nu is toegenomen. De post inventaris neemt dus toe.Ze betalen deze nieuwe inventaris nog niet. Er is dus (nog) geen geld uit de bank of kas gegaan. Als je op rekening koopt, heb je een schuld bij een ander. Dit noem je crediteuren De post crediteuren neemt dus toe.Aan beide kanten komt dus een bedrag van 1.250 bij en hierdoor is de balans nog steeds in evenwicht. Antwoord: Wanneer er een nieuwe inventaris gekocht wordt op rekening dan neemt de post inventaris toe met 1.250 en ook de post crediteuren met 1.250. Omdat aan beide kanten een bedrag van 1.250 erbij komt, is de balans nog steeds in evenwicht. Werkwijze:Als we willen weten of er sprake is van winst of verlies dan moeten we gaan uitrekenen wat het totaal aan kosten is en het totaal aan opbrengstenHet totaal aan opbrengsten is makkelijk. Dit is maar een bedrag dus dit is 11.560Het totaal aan kosten moeten we wel berekenen door alle kosten op te tellen. Dus 4.046 + 2.450 + 1.875 + 466 = 8.737,00 (zie afbeelding 1 hieronder) We zien nu dus dat de opbrengst hoger is dan de kosten. Er is dus sprake van winst.In een resultatenrekening zetten we dit aan de kant die kleiner is. Winst zetten we links, verlies zetten we rechts.Het winstsaldo is 11.560 – 8.737 = 2.823 ( zie afbeelding 2)Antwoord: Het resultaat is het verschil tussen opbrengst en kosten. In dit geval zijn de opbrengsten hoger dan de kosten. Er is dus sprake van winst. De winst is 11.560 – 8.737 = 2.823 euro.Afbeelding 1Afbeelding 2 Werkwijze:Op de balans staan aan de linkerkant, de debetzijde, de bezittingen die nodig zijn om het bedrijf te draaien. Hieronder vallen bijvoorbeeld de inventaris en de voorraad.Aan de rechterkant van de balans staan alle middelen die zijn ingezet om de bezittingen te kopen. Oftewel aan de rechterkant, de creditzijde, staat hoe de linkerkant, de debetzijde, is betaald. Dit kan met eigen vermogen zijn van de eigenaar of met vreemd vermogen. In beide gevallen heeft het bedrijf een “schuld”.Bij vreemd vermogen is dit misschien duidelijker; het bedrijf heeft geld geleend en moet dit terugbetalen aan een familielid of de bank.Bij het eigen vermogen is dit misschien een beetje vaag. Het bedrijf heeft eigenlijk ook geld “geleend” van de eigenaar. Dit is zijn eigen vermogen. Het bedrijf heeft dus ook een schuld bij de eigenaar. Stel dat het bedrijf ermee stopt, dan worden alle bezittingen en dergelijke verkocht. Dan kan de eigenaar zijn geld ook weer terug krijgen.Antwoord: Het eigen vermogen is de schuld die het bedrijf heeft aan de eigenaar. De eigenaar heeft geld in de onderneming gestopt, maar wil dit natuurlijk wel een keer terug. Wanneer het bedrijf zou stoppen en de bezittingen verkocht worden, kan de eigenaar zo zijn geld weer terug krijgen. Daarom staat het aan de creditzijde en zien we dit als een schuld. Werkwijze:Als we willen weten welk gevaar een bedrijf loopt met debiteuren leggen we eerst uit wat debiteuren zijn.Wanneer een bedrijf iets verkoopt en de klant niet meteen betaalt, dan is het een debiteur van het bedrijf. Oftewel het bedrijf heeft nog recht op geld van de koper. Daarom staat het ook bij de bezittingenkant, het is eigenlijk van de onderneming.Wanneer jij wat in de winkel koopt, moet je wel meteen betalen.Als je online iets koopt kun je er ook voor kiezen om later te betalen. Dan moet het bedrijf dus op zijn geld wachten.Stel nu dat de koper niet wil of kan betalen dan moet het bedrijf nog maar zien of ze het geld nog krijgen.  Het risico zit hem dus in het feit dat een bedrijf nog geld van een koper moet krijgen maar dat de koper het misschien niet kan betalen. Dan is het bedrijf geld kwijt; ze hebben wel iets verkocht maar er geen geld voor terug gekregen.  Antwoord: Wanneer een bedrijf iets verkoopt en de koper betaalt niet meteen, dan is de koper een debiteur. Het bedrijf heeft nog recht op het geld. Echter als de koper het niet wil / kan betalen dan loopt het bedrijf het risico dat ze het geld niet meer terug krijgen. Dan hebben ze dus wel producten of diensten verkocht maar er geen geld voor terug gehad. Werkwijze:Als we willen weten hoeveel een bedrijf per saldo moet afdragen aan de belasting moeten we twee dingen achterhalen1. Hoeveel BTW heeft de onderneming zelf betaald als hij de producten koopt2. Hoeveel BTW heeft de onderneming van de klanten gekregen die bij hem producten of diensten gekocht hebben.Het verschil tussen 2 en 1 is wat de onderneming moet afdragen aan de belastingdienst. Dus ontvangen BTW – betaalde BTW.De ondernemer heeft zelf betaaldA 200 x ( 3,00 x 0,06) = 36 euroB 400 X ( 1,75 X 0,06) = 42 euroC 700 X ( 0,80 X 0,06) = 33,60 euroTotaal is dit; 36 + 42 + 33,60 = 111,60 euroDe ondernemer heeft ontvangen A 200 x ( 7,69 / 106 x 6 ) = 87,06 euroB 400 X ( 4,56 / 106 x 6) = 103,25 euroC 700 X ( 2,28 / 106 x 6) = 90,34 euroTotaal is dit; 87,06 + 103,25 + 90,34  = 280,65 euroDe ondernemer moet dus afdragen 280,65 – 111,60 = 169,05 euroAntwoord: Als je wilt weten wat de ondernemer moet afdragen dan moeten we de betaalde BTW door de klant verminderen met de betaalde BTW door de ondernemer. Dan krijgen we dus: ((200 x ( 7,69 / 106 x 6 ))+ (400 X ( 4,56 / 106 x 6)) + (700 X ( 2,28 / 106 x 6)) – ((200 x ( 3,00 x 0,06))+ (400 X ( 1,75 X 0,06)) + (700 X ( 0,80 X 0,06))) = 169,05 euroTip:Je ziet in deze opdracht bij de werkwijze dat de uitwerking van procentberekeningen anders is. Je kan zelf ervoor kiezen om te werken met een groeifactor (0,06) of dat je ervoor kiest om eerst 1% uit te rekenen en dan het percentage dat je wilt weten. Beide zijn gewoon goed. Belangrijk is om goed in de gaten te houden hoeveel percentage het getal is dat je gaat delen of vermenigvuldigen. Als een bedrag 106% is en je wilt 6% weten dan kun je niet x 0,06 doen. Dan moet je het bedrag eerst delen door 1,06 en dan vermenigvuldigen met 0,06. Werkwijze:Als we de nieuwe balans willen opstellen moeten we per gebeurtenis kijken wat er verandert. Bij elke gebeurtenis is het belangrijk dat de totalen aan beide kanten hetzelfde blijven.Dus als aan de linkerkant een bedrag eraf gaat moet er aan de rechterkant ook hetzelfde bedrag vanaf gaan. Of als de linkerkant een bedrag van een balanspost af gaat dan moet bij een andere balanspost aan dezelfde kant hetzelfde bedrag erbij.Gebeurtenis 1: hierdoor neemt de voorraad af met 2.100. Het bedrag van 5.000 is ontvangen bij de bank dus deze neemt toe met 5.000. Hierdoor heeft het bedrijf een winst gemaakt van 5.000 – 2.100 = 2.900 euro. Winst is voor de ondernemer dus komt bij het eigen vermogen. Dus de veranderingen zijn: Voorraad – 2.100, Bank + 5.000, Eigen vermogen + 2.900. Aan beide kanten is hierdoor de verandering = 2.900Gebeurtenis 2. Er is een betaling gedaan via de bank. De bank neemt met 950 euro af. Dit betrof een oude schuld die onder crediteuren valt. Dus ook crediteuren neemt af met 950 euro. Aan beide kanten daalt het totaal dus met 950 euro: Crediteuren – 950 en bank -950 euro. Gebeurtenis 3. Er is via de kas een betaling gedaan. Dus de kas neemt af met 350 euro. Hiervoor is inventaris teruggekomen. Dus inventaris neemt toe met 350 euro. Er is dus hierdoor niets met het totaal gebeurd. Aan de linkerkant is 350 erbij en 350 eraf.Als je dit allemaal samenvoegt dan krijg je de volgende veranderingen:Antwoord: De volgende balansposten veranderen:Gebeurtenis 1: Voorraad – 2.100, Bank + 5.000, Eigen vermogen + 2.900Gebeurtenis 2: Crediteuren – 950 en bank -950 euroGebeurtenis 3: Inventaris + 350 en en kas – 350.Hieronder zie je de nieuwe bedragen van de posten die veranderd zijn.Inventaris 5.000 + 350 = 5.350Voorraad 12.500 – 2.100 = 10.400Bank; 16.000 + 5000 – 950 = 20.050Kas 2.450 – 350 – 2.100Eigen vermogen 11.500 + 2.900 = 14.400Crediteuren 8.750 – 950 = 7.800  Werkwijze:Als we willen weten wat het saldo is op een resultatenrekening dan moeten de posten gaan verdelen.De omzet is de opbrengst. Dit is het aantal x de verkoopprijs exclusief BTW. Dit is dus 500 x 12,50 = 6.250De kosten zijn meerdere dingen.De inkoopwaarde van de omzet is de afzet x de inkoopprijs:  500 x 5 = 2.500. De huurkosten, afschrijvingskosten en rentekosten kunnen we zo overnemenDe loonkosten zijn 25% van de omzet. Dus 6.250 x 0,25 = 1.562,50Alle kosten zijn zijn 7.612,50De opbrengst is in totaal 6.250.Je hebt dus meer kosten dan opbrengsten. Dus een verlies. Een verlies noteren we aan de rechterkant om de totalen gelijk te maken. Het verliessaldo bedraagt 7.612,50 – 6.250 = 1.362,50.Antwoord:  

Deze toets bestellen?

Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
  • Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.
  • Je kunt maandelijks opzeggen.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
3 maanden ToetsMij
€ 12,99
€ 10,99/mnd
  • Voordelig en flexibel. Ideaal als je maar een paar maanden toetsen hoeft te gebruiken.
  • Betaal per kwartaal en bespaar hiermee 2 euro per maand.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
1 jaar ToetsMij
€ 12,99
€ 7,50/mnd
  • Favoriete keuze van meer dan 70% van de gebruikers.
  • Betaal slechts 90 euro per jaar en bespaar hiermee 65 euro.
  • Geniet van een volledig jaar toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard

Dit zeggen leerlingen en ouders

10

Cijfers omhoog

Onze zoon had in februari zeker 12 minpunten. Hij is gestart met oefenen via Toets mij en heeft een geweldige eindsprint getrokken en afgelopen week bijna het onmogelijke waargemaakt. Er zijn nog maar 2 minpunten over en nog niet alle toetsen zijn terug. Het heeft onze zoon enorm geholpen, omdat er breed getoetst wordt en de vraagstelling, zoals van hem begrepen, overeenkomt met de toets. Als je de oefentoetsen goed kunt maken, beheers je de stof echt goed!

AP
9.0

Fijn dat leerlingen alvast een keer een toets kunnen oefenen die eruit ziet zoals op school.

Wij hebben sinds kort Toetsmij, omdat onze dochter het erg lastig heeft met Wiskunde. Op deze manier kan ze het hoofdstuk oefenen met een toets die qua vraagstelling overeenkomt met de toetsen op school. Nu kan ze dit dus eerst oefenen voordat ze de echte toets moet doen. Als docent Engels die werkt met Of Course en All Right kan ik bevestigen dat de toetsen grotendeels overeenkomen met de vraagwijze van de methode zelf. Dat is dus heel fijn voor leerlingen om te oefenen. We hadden heel even een dingetje met het nakijken, want de uitwerkingen werden niet goed weergegeven. Even een mailtje en binnen een dag reactie en ICT ging meteen aan de slag met het herstellen van de uitwerkingen. Super contact, goede dienstverlening! Aanrader!

Lelani van den Berg
10

Zéér tevreden!!

Lid geworden voor mijn zoon in leerjaar 1 van (toen 13) inmiddels 15. Hij zit nu in leerjaar 3 HAVO. Elk boek is makkelijk te vinden en alsmede mailt met een probleem omdat hij Duits krijgt uit een boek van leerjaar 2 word dit zelfs op zondag binnen een half uur opgelost en toegevoegd aan ons account! Zo’n toffe service zie je niet vaak meer! Dus wij zijn zéér tevreden. Sinds we het nu weer gebruiken (tijdje niet gebruikt) scoort hij weer voldoendes en zelf voor wiskunde een 8.8!

Linda Ockers

Zoek in meer dan 10.000 toetsen

Echte toetsvragen, precies aansluitend op jouw lesmethode en leerjaar. Voor klas 1 t/m 6 van vmbo-t t/m gymnasium.

Ik zit in het
en doe
ik wil beter worden in