Nederlands Leesvaardigheid
- Leerjaar 2 havo/vwo -
oefentoetsen & antwoorden
1e editie
onderbouw|Havo/vwo
Deze oefentoets behandelt het volgende onderwerp: Leesvaardigheid.
Bij de uitwerking van de toetsvragen staat eerst een werkwijze (hoe je het antwoord kunt vinden in de tekst), dan het antwoord en daarna een toelichting waarom alleen dit antwoord het juiste kan zijn.
Tip 1: Print deze toets, zodat je deze op papier kunt maken. Zo kun je de belangrijkste woorden en zinnen in de teksten en antwoorden markeren. Dat maakt het makkelijker om het juiste antwoord te vinden. Dit is ook de manier waarop je het beste te werk kunt gaan bij het echte examen. Gebruik alleen een woordenboek als het echt nodig is – woorden opzoeken kost tijd.
Tip 2: Laat je niet afschrikken door een moeilijkere tekst of een andere vraagstelling dan je gewend bent. Vaak kun je de vragen toch beantwoorden!
Tip 3: Houd steeds in je achterhoofd dat vragen niet op zichzelf staan. Het antwoord op de ene vraag kan aanwijzingen opleveren voor het antwoord op een andere vraag. Dit kan een van de volgende vragen zijn, maar ook een vraag die je al hebt gemaakt.
Toets Nederlands
Nederlands Leesvaardigheid
Online maken
Toets afdrukken
WerkwijzeLees de vragen aan het eind van alinea 1 en alinea 2. Kijk naar de titel. Welke vraag past daar het beste bij? Die uit alinea 1 of uit alinea 2?Zoek uit welke vraag in de tekst wordt beantwoord: lees de eerste zinnen van de alinea’s vanaf alinea 3. Waar gaan ze vooral over? Wordt er uitgelegd hoe het kan dat we minder verdraagzaam zijn geworden (alinea 1) of hoe het kan dat er steeds meer burenruzies zijn (alinea 2)? Maak je keuze en leg deze uit met wat je hebt ontdekt over de inhoud van de tekst. Antwoord:De vraag in alinea 2 is de belangrijkste, want daarop wordt in de rest van de tekst / in alinea 3 t/m 8 antwoord gegeven.Toelichting: Aan de titel kun je zien dat de tekst gaat over burenruzies. In alinea 3 t/m 8 wordt uitgelegd hoe het kan dat er steeds meer burenruzies zijn. Dit past bij de vraag in alinea 2. De vraag of we minder verdraagzaam zijn geworden, wordt niet beantwoord in de tekst. In alinea 6 staat alleen ‘Het lijkt wel of we minder verdraagzaam zijn geworden.’ Werkwijze:Lees de tussenkopjes en vraag je af of je alle woorden begrijpt. Zoek woorden waarvan je de betekenis niet weet op in een woordenboek. Merk op dat in de tekst Stichting Achmea Rechtsbijstand wordt afgekort.Bedenk dat ‘manieren om iets te voorkomen’ gezien kunnen worden als ‘oplossingen’. Lees van elke alinea de eerste zin en vraag je af bij welk tussenkopje de alinea past.Als je een alinea hebt gekozen, lees dan de laatste zin van de voorgaande alinea om te controleren of die past bij het tussenkopje van het voorgaande deel. Bij vraag 2a controleer je dus of de alinea voor degene die je kiest, past bij deel 1. Bij vraag 2b controleer je of de alinea voor degene die je kiest, past bij deel 3.Antwoorden: Deel 2 begint bij alinea 6.Deel 4 begint bij alinea 9.Toelichting: Stichting Achmea Rechtsbijstand wordt in de tekst afgekort tot SAR (zie alinea 1). Aan de eerste zin van alinea 6 kun je zien dat deze gaat over verklaringen voor de toename in burenruzies door ‘juristen van de SAR’. Alinea 5 gaat over verschillen tussen steden en provincies / dunbevolkte gebieden. Deze alinea hoort dus nog bij deel 1. Alinea 7 vormt een opsomming met alinea 6: er wordt een tweede reden genoemd volgens SAR.Aan de eerste zin van alinea 9 kun je zien dat deze gaat over ‘oplossingen’ of ‘manieren om burenruzies te voorkomen’. Alinea 10 vormt een opsomming met alinea 9: er wordt ‘een andere oplossing’ gegeven. Er moet dus al een oplossing aan voorafgaan. Alinea 8 gaat over de emoties die ontstaan door misverstanden en hoort dus bij deel 3. Werkwijze:Het zinsgedeelte komt uit de eerste zin van alinea 3. Lees deze zin goed door. Merk op dat de auteur het woord ‘stelt’ gebruikt, een vorm van het werkwoord ‘stellen’. Wat betekent dit? Zoek de betekenis op als je die niet weet.Antwoord:Een mening (van Bente London). Toelichting: Het werkwoord ‘stellen’ betekent ‘beweren’ of ‘zeggen dat iets zo is’. Ze zégt dus dat het zo is en ze legt ook wel uit waarom ze denkt dat het zo is, maar je weet niet of het waar is. Werkwijze:Lees de vraag en de antwoorden goed door, zodat je weet waarop je moet letten als je (delen van) de tekst gaat lezen.Er wordt gevraagd welk antwoord de ‘beste’ omschrijving geeft. Het kan dus zijn dat meer antwoorden goed lijken.De vraag is eigenlijk waar ‘dit beeld’ naar verwijst. In welke alinea vind je dat? Wat is de kernzin van deze alinea? Kies het antwoord dat overeenkomt met deze kernzin. Controleer of je het juiste antwoord hebt gekozen: lees de rest van alinea 4 en vraag je af of het gekozen antwoord daar het beste bij past. Antwoord: A is goed, want in alinea 4 wordt een argument gegeven bij de ‘bewering’ van Bente London ‘dat het een gevolg is van de groeiende bevolkingsdichtheid’ in alinea 3. London heeft het idee/beeld dat dit de verklaring is. Toelichting: B is fout, want in alinea 4 wordt niet bevestigd dat mensen in Amsterdam die zo dicht op elkaar wonen meer overlast ervaren. Er wordt alleen iets gezegd over de Randstad in het algemeen.C is fout, want de zin waaruit dit antwoord afkomstig is, is een toelichting bij het idee/beeld van Bente London dat de groeiende bevolkingsdichtheid de verklaring is voor de toename van burenruzies. Antwoord A is gezien de inhoud van alinea 4 (en van de hele tekst) dus beter. D is fout, want de tekst gaat niet over verminderde verdraagzaamheid; verder is het niet logisch dat ‘dit beeld’ in alinea 4 zou verwijzen naar iets wat in alinea 1 staat. Werkwijze:Kijk goed naar de gebruikte signaalwoorden. Welke verband geven deze aan?Als je niet weet welk verband past bij de signaalwoorden, kijk dan naar de inhoud: in alinea 4 gaat het over ‘percentages’; in alinea 5 gaat het over ‘de aard van de ruzies’, twee punten waarop steden en dunbevolkte gebieden van elkaar verschillen. Welk van de genoemde tekstverbanden past daarbij? Antwoord: D is goed, want de signaalwoorden ‘niet alleen … maar ook’ geven een opsomming aan. Toelichting:A is fout, want de zin bevat geen signaalwoord voor een chronologisch verband en de genoemde verschillen tussen steden en dunbevolkte gebieden treden gelijktijdig op en niet na elkaar. B is fout, want de zin bevat geen signaalwoord voor een doel-middel verband en er is geen sprake van een middel om iets te bereiken. C is fout, want de zin bevat geen signaalwoord voor een oorzakelijk verband en het is niet zo dat er twee punten worden besproken waarvan het ene wordt veroorzaakt door het andere.D is fout, want ‘maar’ is geen signaalwoord op zich, maar onderdeel van het signaal ‘niet alleen …, maar ook’ en de twee punten waarop steden en dunbevolkte gebieden van elkaar verschillen, zijn niet tegengesteld aan elkaar. F is fout, wat de zin bevat geen signaalwoord voor een toelichtend verband en in alinea 5 wordt geen uitleg gegeven bij de informatie over percentages in alinea 4. Werkwijze:Lees de antwoorden goed door. Zoek zo nodig op wat ‘hardnekkig’ betekent. Doe dit alleen als het echt nodig is, want een woordenboek gebruiken kost veel tijd. Lees alinea 5 en vul aan: In steden gaan burenruzies bijvoorbeeld over …Op het platteland gaan burenruzies bijvoorbeeld over … Als je nog niet ziet wat het juiste antwoord is, vraag je dan af: Wordt er iets gezegd waaruit blijkt dat burenruzies lang duren? Wordt er iets gezegd over de ernst van de burenruzies? Wordt er iets gezegd waaruit blijkt dat burenruzies draaien om privézaken? Kies het antwoord dat het beste past bij je antwoorden op deze vragen. Antwoord:C is het juiste antwoord, want in de laatste zin van alinea 5 staat dat het in Friesland en Zeeland eerder gaat om ‘problemen op het erf of een verstoorde relatie binnen het dorp’. Ruzies hierover zijn persoonlijker dan ruzies over geluidsoverlast. Toelichting: A is fout, want ‘hardnekkig’ betekent ‘koppig volhoudend’ of 'langdurig' en daarvoor vind je geen bewijs in de tekst. B en D zijn fout, want er staat nergens in alinea 5 dat burenruzies op het platteland erger of juist minder erg zijn dan in steden. Werkwijze:Een verband tussen twee tekstgedeeltes wordt meestal gelegd in de eerste zin van het tweede tekstgedeelte en soms in de laatste zin van het eerste tekstgedeelte. Zoek dus eerst in de eerste zin van alinea 6 naar een signaalwoord voor een tekstverband.Vraag je af welk tekstverband hoort bij het signaalwoord dat je vindt. Weet je niet meteen welk verband bij het signaalwoord hoort, kijk dan naar de inhoud van alinea 5 en 6 en merk op dat de juristen van de SAR een andere mening hebben dan Bente London. Welk verband past daarbij?Tip: als het kan, kijk dan nog eens naar vraag 2. Kloppen de antwoorden die je daar hebt gegeven? Antwoord: Het tekstverband tussen het tekstgedeelte dat bestaat uit alinea 3 t/m 5 en het tekstgedeelte dat bestaat uit alinea 6 en 7 is tegenstellend / tegenstelling. Dat zie je aan het signaalwoord echter.Toelichting: De eerste zin van alinea 6 bevat het woord ‘echter’. Dit is een signaalwoord voor een tegenstelling. In alinea 3 t/m 5 wordt de toename van burenruzies verklaard door de ‘groeiende bevolkingsdichtheid’ (al. 3) en het verschil tussen steden en dunbevolkte gebieden. De juristen van SAR denken dat het ergens anders aan ligt. Er is dus sprake van een tegenstelling. Werkwijze:Lees de elementen door. Probeer te bedenken met welk element (of welke elementen) de keten begint en met welk element deze eindigt. Wat is hierin logisch? Lees alinea 7. Markeer in de tekst woorden en woordgroepen die passen bij de verschillende elementen. Noteer in de kantlijn de nummers bij de markeringen.Bekijk welke elementen in de tekst al in de juiste volgorde staan. Let op signalen voor een oorzakelijk verband, zoals ‘daardoor’, ‘doordat’ of ‘met als gevolg dat’.Van twee andere elementen is de volgorde lastig uit de tekst te halen. Let in de tekst op woorden die iets zeggen over de tijd waarin iets gebeurde en bedenk welk element weergeeft wat er eerst gebeurde.Noteer de nummers in de volgens jou juiste volgorde. Controleer de volgorde door de elementen achter elkaar te lezen en ze aan elkaar te verbinden met een signaalwoord voor een oorzakelijk verband.Antwoord: 3 - 2 - 5 - 6 - 4 - 1Toelichting:De keten begint met het einde van de crisis (en de beweging in de huizenmarkt) en eindigt met de toename in burenruzies. De volgorde van element 3 en 4 moet je uit de tekst afleiden door goed te kijken naar hoe ze in de tekst staan. In de eerste twee zinnen van alinea 6 staat dat er weer beweging is in de arbeidsmarkt, sinds de crisis van enkele jaren geleden. Hieruit kun je afleiden dat de arbeidsmarkt in beweging kwam doordat er een einde kwam aan de crisis.In de tekst staan element 5, 6 en 4 al in de juiste volgorde. Dit zie je aan de signalen ‘Hierdoor’ en ‘Dit leidt soms tot’. Werkwijze:Lees de vraag en de antwoorden voor je alinea 9 en 10 leest, zodat je weet waarop je moet letten. Lees alinea 9 en 10. Markeer de oplossingen die in de tekst worden genoemd en omcirkel signaalwoorden voor een chronologisch verband, zoals ‘eerst … daarna …’, ‘nadat’ of ‘vervolgens’. Als je nog niet ziet wat het antwoord is, bedenk dan dat mensen alleen hulp van anderen nodig hebben als ze iets samen niet kunnen oplossen. Welk antwoord past daarbij? Antwoord: B is goed, want in alinea 10 staat ‘Voordat mensen naar dit middel grijpen …’ en ‘dit middel’ slaat op het inschakelen van buurtbemiddelaars. Mensen moeten dus eerst proberen zelf het probleem op te lossen, voordat ze een buurtbemiddelaar inschakelen.Toelichting:A is fout, want concrete afspraken maken is iets wat mensen kunnen doen zonder de hulp van een buurtbemiddelaar. C is fout, want in alinea 10 staat duidelijk dat mensen elkaar beter moeten leren kennen voordat ze een buurtbemiddelaar inschakelen.D is fout, want in alinea 10 staat dat mensen elkaar beter moeten leren kennen voordat ze een buurtbemiddelaar inschakelen en uit de laatste zin blijkt dat mensen elkaar beter leren kennen als ze met elkaar gaan praten. Werkwijze:Lees alinea 9. Wat is wél een goed voorbeeld van een concrete afspraak? Waarom werkt die concrete afspraak wel en ‘geen harde muziek draaien’ niet?Zoek in alinea 8 naar de zin die overeenkomt met je idee over waarom de ene afspraak wel werkt en de andere niet.‘Citeren’ betekent dat je iets letterlijk overneemt uit de tekst. Je mag dus niets veranderen! Denk erom dat je niet meer en niet minder citeert dan er wordt gevraagd. In dit geval gaat het om een zin, maar er kan ook worden gevraagd naar een woord, een woordgroep of een zinsgedeelte.Je mag je antwoord verkort opschrijven: ‘Eerste woorden … laatste woorden.’ Noteer altijd tussen haakjes de regelnummers of het alineanummer.Op het examen wordt je antwoord beoordeeld op spelling. Wen jezelf aan om citaten foutloos over te nemen. Begin zinnen met een hoofdletter en beëindig ze met een punt. Antwoord: ‘Mensen hebben verschillende opvattingen over welk gedrag wel of niet voor overlast zorgt.’ (alinea 8)Of: ‘Mensen hebben … overlast zorgt.’ (alinea 8) Werkwijze:Bekijk de percentages in de afbeelding. Welk(e) percentage(s) vind je opvallend? Lees alinea 3, 4 en 5 van tekst 1 nog eens door. In welke provincies verwacht je op grond van de informatie in deze alinea’s een hoog percentage en in welke een laag percentage? Streep in de afbeelding de percentages die overeenkomen met je verwachting weg. Bekijk van de provincies die je overhoudt welke het meest afwijken van je verwachting op grond van de inhoud van alinea 4 en 5. Streep de andere weg.Als je meer dan twee overhoudt, vraag je dan bij elke provincie af of deze veel stedelijk gebied heeft of juist veel plattelandsgebied. Maak dan je keuze. Voor deze vraag heb je zogenaamde ‘buitentekstuele kennis’ nodig: kennis over zaken die niet in de tekst worden genoemd, zoals in dit geval over de Nederlandse provincies. Laat je hierdoor niet afschrikken. Je weet vaak meer dan je denkt.Antwoord: Utrecht, omdat daar een laag percentage inwoners ruzie heeft (gehad) met de buren, terwijl er wel veel stedelijk gebied is. Flevoland, omdat daar een hoog percentage inwoners ruzie heeft (gehad) met de buren, terwijl er veel plattelandsgebied is. Toelichting:Uit alinea 3, 4 en 5 van tekst 1 blijkt dat in dichtbevolkte / stedelijke gebieden vaker burenruzies voorkomen dan in plattelandsgebieden. De percentages in Friesland, Drenthe, Overijssel en Zeeland zijn naar verwachting laag en die van Noord- en Zuid-Holland zijn naar verwachting hoog. Groningen, Gelderland, Limburg en Noord-Brabant vormen de middenmoot. Dat past ook wel bij de verwachting, want deze provincies hebben meer stedelijk gebied dan de provincies met de laagste percentages, maar minder dan Noord- en Zuid-Holland. Werkwijze:Let op het woord ‘beste’ in de vraag. Er zijn waarschijnlijk antwoorden die goed lijken, maar het niet zijn, bijvoorbeeld omdat ze niet over de hele tekst gaan, maar over een klein deel ervan. Een hoofdvraag is vaak algemeen geformuleerd, bijvoorbeeld als een standpunt of een constatering waaruit blijkt dat de lezer nog iets te kiezen heeft. Streep de twee antwoorden weg die niet algemeen geformuleerd zijn en maar bij een klein deel van de tekst passen. Kijk nog eens naar vraag 1. Daar heb je aangegeven wat de belangrijkste vraag uit de inleiding is. De hoofdgedachte geeft antwoord op de hoofdvraag. Welk van de overgebleven antwoorden past daarbij? Kijk zo nodig ter controle nog eens naar de tussenkopjes bij vraag 2. Welk antwoord past bij een van de kopjes? Dat is dus niet de hoofdgedachte. Antwoord: B is goed, want hiermee wordt een antwoord gegeven op de hoofdvraag: Hoe is deze toename te verklaren? (alinea 2, zie ook vraag 1)Toelichting:A is fout, want dit antwoord is niet algemeen geformuleerd en gaat over een klein deel van de tekst, namelijk over het tekstgedeelte van alinea 3 t/m 5. C is fout, want het grootste deel van de tekst gaat over de verklaringen voor de toename. De mogelijke oplossingen staan in alinea 9 en 10. Antwoord C past ook perfect bij het tussenkopje van deel 4 en is dus niet de hoofdgedachte van de hele tekst. D is fout, want dit antwoord is niet algemeen geformuleerd en gaat over een klein deel van de tekst, namelijk alinea 6.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.