Bbp staat voor bruto binnenlands productHet bbp is de totale productiewaarde van een land, vrijwel altijd gemeten voor de periode van een jaar. Productiewaarde wordt gecreëerd door bedrijven en de overheid.Doordat productiewaarde wordt uitgekeerd in primaire inkomens (loon, winst, rente, huur en pacht) is het bbp van een land gelijk aan het inkomen van een land.Het bbp kan zo op drie manieren worden gemeten:Vanuit productie 🡪 optellen van totale netto toegevoegde waardeY = omzet – inkopen – investeringen Vanuit inkomens 🡪 Y = Totaal loon, winst, rente, huur en pacht. Vanuit bestedingen 🡪 Y = C + I + O + E – M Consumeren wordt gedaan door gezinnen. Het zijn aankopen voor eigen gebruik. Consumptie heeft geen invloed op de productiecapaciteit van een land. Investeren wordt gedaan door bedrijven. Het zijn aankopen, waarmee de productie kan verbeteren en/of uitgebreid kan worden. Investeringen hebben wel invloed op de productiecapaciteit van een land. Productiecapaciteit staat voor de maximale productie van een land. De formele economie heeft betrekking op de officieel geregistreerde cijfers over productie en inkomen volgens het CBS en CPB. Deze cijfers zijn bekend bij overheid en Belastingdienst. De informele economie heeft betrekking op de niet geregistreerde economie, ook wel de verborgen economie. Het gaat hier om verborgen inkomens en verborgen bestedingen. Deze vinden plaats in het grijze en zwarte circuit van de economie. Grijs = legaal, maar niet geregistreerd. Winst bij verkoop van beleggingen of woningenZwart = illegaalZwartwerken en criminele activiteiten Mogelijke voordelen economische groei (2 van de volgende): Verbetering van de levensstandaard van mensen (meer luxe).Meer werkgelegenheid / minder werkloosheid. Terugdringen van overheidstekorten. Binnenlandse groei kan via het importeren van goederen ook buitenlandse groei stimuleren. Mogelijke nadelen economische groei (2 van de volgende):Uitputting van natuurlijke hulpbronnen.Vervuiling van het milieu. Groei kan ten koste gaan van menselijke waarden en sociale verhoudingen 🡪 winst wordt belangrijker dan ethisch handelen. Economische groei kan leiden tot welvaartsziekten. Er wordt geen rekening gehouden met negatieve externe effecten, zoals het schaden van milieu, gezondheid en/of veiligheid van inwoners. Het bbp zegt niets over de welvaartsverdeling in het land. De invloeden van de informele economie (zie vraag 3) worden niet meegewogen, zowel positieve als negatieve invloeden. Welvaart is niet hetzelfde als welzijn. Een hoger inkomen betekent niet dat iemand per definitie zich ook beter voelt / gelukkiger is. Denk hierbij aan vrije tijd en/of privé/werkbalans. a)De human development index (HDI) is gecreëerd als reactie op de bezwaren tegen het gebruik van het bbp als maatstaf voor welvaart. In tegenstelling tot het bbp houdt het HDI wel rekening met:Levensduurverwachting in een land (gezondheid)Opleidingsniveau van inwoners (ontwikkeling)Invloed van de informele economie Zoals zelfvoorziening en zwartwerken. Een verbetering van het HDI geeft positieve verwachtingen voor de toekomst van een land, daar hieruit blijkt dat onderwijs en gezondheid verbetert. Het bbp zegt alleen iets over productie en inkomen van het afgelopen jaar, maar heeft weinig voorspellende waarde. b)Groen bbpDeze houdt rekening met vergroening van de economie en duurzame ontwikkeling. Hierbij wordt het milieu minder belast en is er meer aandacht voor duurzaam produceren en een circulaire economie. (W)HI = (world) happiness index Deze tracht niet alleen de welvaart, maar met name het welzijn van mensen te meten in een land. Meer rijkdom of welvaart hoeft niet per definitie te leiden tot meer geluk. De (W)HI houdt naast welvaart rekening met:Sociale verbondenheid in een landKeuzevrijhedenGezondheid en levensduurverwachting (net als HDI)Donaties aan goede doelenMate van corruptie in een landInkomensongelijkheidc)Het BBP heeft betrekking op een periode van een jaar. Dus niet op een bepaald tijdstip of moment.Het is dus een stroomgrootheid. a)MVO staat voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit is duurzaam ondernemen, waarbij in de productie van nu rekening wordt gehouden met de productiemogelijkheden voor de toekomst. Niet alleen aandacht voor korte termijn winst, maar ook denken aan de lange termijn en de behoeften van de toekomstige generaties. In dit artikel ontvangen de bananenplukkers een eerlijk loon, zodat zij kunnen voorzien in hun basisbehoeften. Dit verhoogt de kans op een gezonde levensstandaard, waarmee zij in de toekomst ook kunnen blijven werken. Je zou zelfs een koppeling kunnen maken met de gezondheid en onderwijs voor de kinderen van de bananenplukkers, zodat die in de toekomst de mogelijkheid krijgen om onder betere omstandigheden te kunnen produceren. b)De 3 P’s van MVO zijn:People: rekening houden met de levensstandaard en werkomstandigheden van mensen. Planet: rekening houden met de belasting op het milieu. Profit: winst herinvesteren om tot duurzame ontwikkeling te komen in de productie.In dit artikel staat de P van People centraal. c)Door te investeren in duurzame ontwikkelingen (profit) kan een bedrijf op lange termijn meer omzet en winst genereren. Nu investeren in duurzame ontwikkelingen (profit) kan leiden tot herbruikbare materialen en minder benodigdheden (grond- en hulpstoffen) in de toekomst en dus kostenbesparingen. Investeren in je mensen (people) zorgt ervoor dat mensen minder ziek zijn en langer in je bedrijf blijven werken. Dit zorgt op lange termijn voor lagere personeelskosten. Rekening houden met mens en milieu zorgt voor een beter imago, waardoor een bedrijf meer trouwe klanten kan aantrekken. a)De afkortingen staan voor:S = sparenY = inkomenB = belastingenC = consumptie Y – C – B = SVan het inkomen (Y) dat gezinnen verdienen moeten ze belasting (B) betalen. De rest van het (netto) inkomen kunnen ze besteden, oftewel consumeren (C). Het deel van het netto-inkomen na belastingen dat niet wordt geconsumeerd wordt gespaard (S). b)Sparen betekent dat huidige consumptie wordt opgeofferd voor consumptie in de toekomst. Een deel van de huidige koopkracht wordt opgeofferd om de koopkracht in de toekomst te laten stijgen. De prijs van ruilen over de tijd is rente. Spaarders ontvangen daarom rente voor het beschikbaar stellen van een deel van hun vermogen. c)Sparen heeft drie mogelijke economische doelstellingen/spaarmotieven:Sparen voor inkomen (rente).Sparen voor een bepaald doel (aankoop / consumptie)Sparen ter verzekering tegen een onzeker voorval. In het artikel wordt uitgelegd dat sparen voor inkomen momenteel weinig zin heeft, daar de inflatie hoger is dan de spaarrente. Dit betekent dat de reële rente negatief is en je spaargeld dus eigenlijk minder waard wordt.De koopkracht van je spaargeld wordt elk jaar minder. In het artikel staat dat sparen ter verzekering tegen een onzeker voorval momenteel het meest voorkomende spaarmotief is. Werkwijze a)Binnenlands inkomen (BBI) = C + B + SBinnenlands inkomen = bbp = YEindantwoord a)Y = C + B + SY = 290 + 160 + 170 BBI = Y = 620620 miljard euroWerkwijze b)Wanneer er meer wordt geëxporteerd dan geïmporteerd is er een overschot op de handelsbalans. Andersom is er een tekort. Bepaal welke bedragen E en M zijn in de kringloop. De pijlen in de kringloop zijn geldstromen!Eindantwoord b)De kringloop laat zien dat bedrijven 430 betalen aan het buitenland. Dit is voor goederen die zij importeren (M). De kringloop laat zien dat bedrijven 480 ontvangen vanuit het buitenland.Dit is voor goederen die zij exporteren (E). Er is meer export dan import, dus er is een overschot van 50 miljard op de handelsbalans. Eindantwoord c)Bedrijven geven in totaal uit:620 (Y) + 430 (M) = 1.050 Bedrijven ontvangen:290 (C) + 180 (O) + 480 (E) + IDit moet in totaal ook 1.050 zijn om de kringloop te sluiten. I moet dus zijn 100.Eindantwoord d)Y = C + I + O + E – M Y = 290 + 100 + 180 + 480 – 430 Y = 620 Eindantwoord e)De overheid 160 aan belastingen (B), maar geeft 180 (O) uit. Er is dus een overheidstekort van 20, want ze geven meer uit dan dat ze ontvangen. Er moet nog een pijl getekend worden die van financiële instellingen loopt naar de overheid, want de overheid moet 20 lenen van financiële instellingen. Werkwijze f)Particulier spaarsaldo = (S – I) Overheidssaldo = (B – O) Nationaal spaarsaldo = (S – I) + (B – O) Eindantwoord f)Particulier spaarsaldo = 170 (S) – 100 (I) = 70 miljard Overheidssaldo = 160 (B) – 180 (O) = - 20 miljard (zie ook vraag e)Nationaal spaarsaldo = 70 – 20 = 50 miljard. Dit is correct, want het nationaal spaarsaldo is gelijk aan het saldo van de handelsbalans, oftewel E – M. En dit was inderdaad 50 miljard (zie vraag b) a)Overheidstekort = Overheidsuitgaven O − Belastingontvangsten B = pijl 2 – pijl 3 = 820 – 770 = 50 miljard euroIn % van bbp (Y): 50 / 1.730 × 100% = 2,89% (>1,6%)b)Een hoger overheidstekort betekent dat de overheid meer bestedingen doet. Daardoor is de productie groter / het bbp hoger. c)Door de economische groei nemen de belastingontvangsten toe / dalen de overheidsuitgaven aan uitkeringen (en neemt het overheidstekort af).d)Door hogere economische groei daalt het overheidstekort en neemt de staatsschuld minder snel toe. Hierdoor daalt de staatsschuldquote.Hogere economische groei leidt tot een stijging van het bbp. Hierdoor daalt de staatsschuldquote. e)Een lagere rating betekent dat beleggers tegen strengere voorwaarden / hogere rente zullen uitlenen, waardoor de rente-uitgaven van de overheid (op de staatsschuld) stijgen. Hierdoor moet de overheid meer lenen, waardoor de staatsschuld groeit.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.