Nederlands Leesvaardigheid
- Leerjaar 4 havo - Leesvaardigheid
oefentoetsen & antwoorden
1e editie
Klas 4-5|Havo
Deze oefentoets behandelt het volgende onderwerp: Leesvaardigheid.
Bij de uitwerking van de toetsvragen staat eerst een werkwijze (hoe je het antwoord kunt vinden in de tekst), dan het antwoord en daarna een toelichting waarom alleen dit antwoord het juiste kan zijn.
Tip 1: Print deze toets, zodat je deze op papier kunt maken. Zo kun je de belangrijkste woorden en zinnen in de teksten en antwoorden markeren. Dat maakt het makkelijker om het juiste antwoord te vinden. Dit is ook de manier waarop je het beste te werk kunt gaan bij het echte examen. Gebruik alleen een woordenboek als het echt nodig is – woorden opzoeken kost tijd.
Tip 2: Laat je niet afschrikken door een lange of moeilijke tekst of een andere vraagstelling dan je gewend bent. Vaak kun je de vragen toch beantwoorden!
Tip 3: Houd steeds in je achterhoofd dat vragen niet op zichzelf staan. Het antwoord op de ene vraag kan aanwijzingen opleveren voor het antwoord op een andere vraag. Dit kan een van de volgende vragen zijn, maar ook een vraag die je al hebt gemaakt.
Tip 4: Bij open vragen is het verstandig zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven. Als er niet bij staat dat je iets in eigen woorden moet uitleggen, mag je woorden, woordgroepen en zelfs zinnen uit de tekst gebruiken. Je moet wel alles helemaal opschrijven (verkort citeren mag dus niet). Let er verder op dat je delen van zinnen soms moet veranderen voor een grammaticaal juiste formulering van je antwoord.
Tip 5: Bij open vragen wordt vaak vermeld dat je moet antwoorden in hele zinnen en niet meer dan een xx aantal woorden mag gebruiken. Dat betekent dat je antwoord wordt beoordeeld op spelling en grammatica en dat alleen de eerste xx woorden van je antwoorden worden meegenomen in de inhoudelijke beoordeling. Tel altijd hoeveel woorden je hebt gebruikt en zet het aantal tussen haakjes achter je antwoord.
Toets Nederlands
Nederlands Leesvaardigheid
Online maken
Toets afdrukken
WerkwijzeLees de vraag en de antwoorden goed door, zodat je weet waarop je moet letten.Lees alinea 1 en bepaal wat het onderwerp van de tekst is.Vraag je vervolgens af:Vertelt de auteur iets over wat ze zelf heeft meegemaakt?Sluit de auteur aan bij iets wat kortgeleden is gebeurd?Benoemt de auteur een probleem en beschrijft ze wat het inhoudt?Geeft de auteur heel duidelijk haar mening over het onderwerp? Als het goed is, kun je maar één van de vragen met ‘ja’ beantwoorden. Kies het antwoord dat overeenkomt met die vraag.Antwoord:C is goed, want uit alinea 1 wordt vooral duidelijk wat het probleem is en wat het inhoudt.Toelichting: A is niet goed, want de auteur vertelt niets over haar persoonlijke ervaring met ghosting. Ze zegt alleen dat ze zich er niets bij kan voorstellen.B is niet goed, want er staat niet in alinea 1 dat er kort geleden iets is gebeurd waardoor ze het idee kreeg om een tekst over dit onderwerp te schrijven.D is niet goed, want de auteur geeft geen oordeel over ghosting. Ze zegt alleen dat ze zich niet kan voorstellen dat iemand het doet. Werkwijze:Lees tip 4 en 5 boven aan deze toets nog eens.Lees de vraag goed door, zodat je weet waarop je moet letten.Lees alinea 2. Zoek naar een signaalwoord voor een opsommend verband (anders dan ‘en’). Omcirkel het.Het eerste deel van het antwoord moet voor de zin met het signaalwoord staan. Lees het begin van alinea 2 dus nog eens. Gebruik je kennis over de opbouw van een alinea: welke zin geeft uitleg over het verband tussen ghosting en datingapps? Wat is dus de eerste verklaring? In de zin met het signaalwoord staat het tweede deel van het antwoord. Omdat niet in de vraag staat dat je deze in eigen woorden moet beantwoorden, mag je de zin overnemen. Laat wel het signaalwoord weg.Tel het aantal woorden dat je hebt gebruikt.Controleer je antwoord op spelling en formulering.Antwoord: De kern van een goed antwoord is:1 Er is geen sociale druk om (tekst en) uitleg te geven. / Je deelt geen kennissen of vrienden.2 De kans dat je elkaar weer tegen het lijf loopt, is verwaarloosbaar.Maximumlengte van het antwoord: 25 woorden.Beoordeel de spelling en grammatica.Toelichting: Een slash (/) in het antwoord betekent dat er meerdere goede antwoorden zijn. Bij 1 is het dus goed als je antwoord lijkt op het deel voor de slash óf op het deel na de slash. De afzonderlijke delen tellen niet als twee aparte antwoorden. Je tweede verklaring moet dus overeenkomen met wat bij 2 staat.In de eerste zin van alinea 2 wordt een verband gelegd tussen ghosting en datingapps. Het is logisch dat in de zin erna wordt uitgelegd waarom dat verband wordt gelegd. Als je (een deel van) de tweede zin overneemt, heb je dus het eerste deel van het antwoord te pakken.Het signaalwoord ‘bovendien’ geeft een opsomming aan. Het tweede deel van het antwoord staat in de zin met dit signaalwoord. Omdat het signaalwoord niet bij de gezochte ‘verklaring’ hoort, kun je dat het beste weglaten. De rest van de zin mag je gewoon overnemen. Werkwijze:Lees de vraag goed door: er wordt gevraagd naar verklaringen voor ghosten: uitleg waarom er wordt geghost. Let er ook op dat het gaat om verklaringen van de schrijfster en dus niet van anderen!Zoek in alinea 3 naar de uitleg van de schrijfster over waarom zij en haar generatiegenoten doen wat ze doen. Let daarbij op een signaalwoord voor een opsomming.Noteer de twee verklaringen onder elkaar.Antwoorden: De kern van een goed antwoord is:1 confrontatie vermijden / het moeilijk vinden om ‘sorry, maar ik heb hier geen zin in’ te zeggen.2 moeite hebben zich ergens aan te bindenToelichting: Een slash (/) in het antwoord betekent dat er meerdere goede antwoorden zijn. Bij 1 is het dus goed als je antwoord lijkt op het deel voor de slash óf op het deel na de slash. De afzonderlijke delen tellen niet als twee aparte antwoorden. Je tweede verklaring moet dus overeenkomen met wat bij 2 staat.De eerste verklaring kondigt de schrijfster aan: ‘Maar waar het op neerkomt, is dat ik het doe om …’. Als je doorleest, moet je zien dat moeilijk sorry kunnen zeggen ongeveer op hetzelfde neerkomt als de confrontatie vermijden.De tweede verklaring vind je door te zoeken naar een signaalwoord voor een opsommend verband. Dat kan ook gewoon ‘en’ zijn. Werkwijze:Alinea 4 bestaat uit drie zinnen. In welke zin staat de verklaring waarnaar wordt verwezen? Lees de zin en kijk of deze woorden bevat waaraan je kunt zien hoe de auteur erover denkt.Bepaal of de auteur de verklaring ziet als een feit of als een mening.Formuleer je antwoord als volgt: ‘De uitleg berust volgens de auteur op een …. Dit kun je zien aan …, want …Controleer je antwoord op spelling en formulering. Denk erom dat ‘media’ een meervoud is. Antwoorden: De uitleg berust volgens de auteur op een mening. Dit kun je zien aan het woord ‘zouden’, want dit geeft aan dat de auteur er niet van overtuigd is dat de uitleg klopt.Beoordeel de spelling en grammatica.Toelichting: De media beweren dat ghosting wordt toegeschreven aan millennials. Dat staat in de tweede zin van alinea 4. De verklaring die de media hiervoor geven, staat dus in de zin erna: ‘Zij zouden communicatieproblemen hebben.’Het woord ‘zouden’ duidt erop dat de media zeggen dat zij (de millennials) communicatieproblemen hebben, maar dat de schrijfster er niet van overtuigd is dat dat klopt. De uitleg berust dus op een mening. Werkwijze:Lees de vraag goed door, zodat je weet waarop je moet letten.Zoek in alinea 5 en 6 naar de mening van Van der Sanden.Markeer de zin waarin staat wat volgens Van der Sanden wél nieuw is. Welk woord uit die zin moet je zeker in eigen woorden uitleggen? Onderstreep het.Als je niet precies weet wat Van der Sanden bedoelt met het onderstreepte woord, lees dan eerst de zinnen na de zin die je hebt gemarkeerd. Weet je het dan nog niet, zoek de betekenis dan op in een woordenboek.Je moet een verschil beschrijven. Welke twee woorden moeten zeker in je antwoord voorkomen?Formuleer je antwoord in een hele zin van maximaal 15 woorden.Controleer je antwoord op spelling en formulering.Antwoord:Er wordt tegenwoordig/nu veel meer geghost dan vroeger.Toelichting:Je vindt de mening van Van der Sanden in alinea 6.In de tweede zin van alinea 6 staat letterlijk: “Wat wél nieuw lijkt te zijn, is de schaal waarop het gebeurt.”, waarin ‘het’ verwijst naar ‘ghosting’.Er wordt gevraagd om ‘eigen woorden’. Dit betekent dat je antwoord fout is als je letterlijk overneemt wat in de tekst staat. De vraag is dus eigenlijk of je begrijpt wat Van der Sanden bedoelt met ‘de schaal waarop het gebeurt’. Je moet zien dat dit duidt op de hoeveelheid keren dat het voorkomt en je moet begrijpen dat die is toegenomen. Dat laatste blijkt uit het vervolg van de alinea.Er wordt gevraagd naar iets wat nieuw lijkt aan het ghosten van tegenwoordig. Je beschrijft dus een verschil tussen vroeger en nu.Een citaat (letterlijke overname uit de tekst) als antwoord is fout. Werkwijze:Lees de vraag en de antwoorden goed door.Lees de eerste zin van alinea 7. Bepaal of er sprake kan zijn van:een manier of een reden om te ghosteneen overeenkomst of een verschil tussen vroeger en nueen verklaring voor een verschil tussen vroeger en nueen voorbeeld waaruit blijkt dat ghosten van alle tijden isStreep op grond van je bevindingen ten minste één antwoord weg (en misschien wel twee).Alinea 6 begint met ‘Ook’. Je kunt dan denken dat alinea 5, 6 en 7 samen een opsomming vormen. Maar bij vraag 5 worden alleen alinea 5 en 6 genoemd en dat is niet voor niets: het eerste deel van alinea 6 vormt een opsomming met alinea 5 en het tweede deel met alinea 7.Lees dus het tweede deel van alinea 6. Daarin legt Van der Sanden uit hoe het kan dat ghosten veel meer voorkomt dan vroeger. Welk antwoord past daarbij?Antwoord: C is goed, want alinea 7 vormt een opsomming met het laatste deel van alinea 6, waarin Van der Sanden uitlegt hoe het kan dat ghosting op veel grotere schaal voorkomt dan vroeger.Toelichting:A is niet goed, want in alinea 6 en 7 wordt vooral uitgelegd hoe het kan dat (het lijkt of) ghosten veel meer voorkomt dan vroeger. Het gaat er niet om dat we het op andere manieren doen, maar dat het makkelijker en zichtbaarder is.B is niet goed, want in alinea 6 en 7 gaat het vooral om het verschil tussen ghosten vroeger en nu (het lijkt meer voor te komen). De enige overeenkomst is dat het gebeurt. D is niet goed, want alinea 6 bevat geen voorbeelden en de voorbeelden in alinea 7 gaan over de zichtbaarheid; er blijkt niet uit dat ghosten van alle tijden is (wat wel blijkt uit de voorbeelden in alinea 5, maar daar gaat de vraag niet over). Werkwijze:Lees alinea 8 goed door, zodat je weet wat de drie niveaus van ghosting zijn. Markeer ze als je dat prettig vindt, of schrijf ze op een kladblaadje.Lees elke situatie goed door en vraag je af:Wordt het contact tijdelijk of voor altijd verbroken?Duurde de relatie maar kort of was er sprake van een langdurige (liefdes)relatie?Kies op basis van je antwoorden op deze vragen bij elke situatie het juiste niveau.Antwoord:SituatieNiveau van ghosting123Je laat een goede vriendin een week lang helemaal niets van je horen.xJe negeert een vakantievriend totaal nadat je thuis bent gekomen van vakantie.xNa drie keer gezellig samen koffie te hebben gedronken, laat je niets meer van je horen.xNa een leuke avond in het café duurt het twee weken voor je reageert op appjes met de vraag elkaar nog eens te ontmoeten.xTegen een geliefde zeg je dat je even naar de winkel gaat voor een boodschap en vervolgens laat je niets meer van je horen.xToelichting: Om de vraag te kunnen beantwoorden, moet je weten wat de niveaus inhouden:Het eerste niveau is dat je iemand tijdelijk negeert. Het tweede niveau is dat je ineens niets meer van je laat horen aan iemand die je niet goed kent. Het derde niveau is dat je ineens iemand met wie je een (liefdes)relatie hebt in de steek laat.Een vriendin een week lang niets van je laten horen, is tijdelijk. Dus is er sprake van niveau 1.Een vakantievriend niets meer laten horen als je thuis bent, is niet tijdelijk. Omdat je elkaar nog niet heel goed kent, is er sprake van niveau 2.Iemand met wie je drie keer koffie hebt gedronken, ken je nog niet goed. Als je zo iemand niets meer laat horen, is er sprake van niveau 2.Na een leuke avond ken je elkaar nog niet goed, maar als je na twee weken wél reageert op de appjes, is er sprake van tijdelijk negeren en dus van niveau 1.Iemand met wie je een liefdesrelatie hebt ineens in de steek laten, is niet tijdelijk (niveau 1) en je kent de persoon niet nog maar kort (niveau 2). Er is sprake van niveau 3, want dit is het ergste wat je kunt doen. Werkwijze:Er wordt niet aangegeven hoeveel redenen of oorzaken je moet noemen. Je moet dus zelf ontdekken hoeveel er in alinea 9 staan.Lees de alinea goed door. Markeer redenen voor en oorzaken van ghosten en omcirkel signaalwoorden voor een opsomming.Let erop dat bij sommige redenen of oorzaken uitleg wordt gegeven. Die uitleg moet je niet opnemen in je antwoord.Noteer de redenen en oorzaken onder elkaar, zodat goed duidelijk is hoeveel je er noemt.Controleer of alles wat je hebt opgeschreven een reden of een oorzaak is om te ghosten.Controleer of je alle redenen en oorzaken die worden genoemd hebt genoteerd.Antwoord: 1 (een vorm van) narcisme2 het idee beter te zijn dan een ander3 (de persoonlijkheidsstoornis) borderline4 angst voor de reactie van de anderToelichting:In de tweede zin van alinea 9 staan twee oorzaken van ghosting. Je herkent ze aan de woorden ‘komt ghosting voort uit’. Ze worden verbonden door het signaalwoord ‘en’.In de volgende zin staat dat ‘borderline’ als oorzaak wordt genoemd. Deze zin vormt een opsomming met de zin erna. Dat zie je aan het signaalwoord ‘En’.De informatie over het ontbreken van psychologische onderbouwing zegt niets over de reden of oorzaak en hoort dus niet thuis in je antwoord.De laatste zin bevat een voorbeeld van de angst voor de reactie van de ander. Ook dit hoort niet thuis in je antwoord. Werkwijze:Er wordt gevraagd naar gevolgen van ghosting. Je moet dus letten op woorden die zo’n gevolg aanduiden, bijvoorbeeld ‘kan leiden tot’ of ‘zorgt ervoor dat’.Lees alinea 10 en markeer signaalwoorden voor een opsomming en (signaal)woorden die een gevolg aanduiden.Wees niet te snel tevreden met je antwoord. Let erop dat je een gevolg noemt en niet iets waarmee het gevolg wordt vergeleken.Controleer of je voor beide gevolgen niet meer dan drie woorden hebt gebruikt.Antwoord: 1 (grote) psychische schade2 (daadwerkelijk) lichamelijke hinderToelichting: Wat in het correctiemodel tussen haakjes staat, hoeft niet per se voor te komen in je antwoord.Het eerste gevolg staat meteen na de zin die wordt geciteerd in de vraag.Het tweede gevolg wordt aangekondigd door ‘verder’.Het antwoord ‘fysieke pijn’ is niet goed, want er staat dat afwijzing dezelfde hersengebieden activeert als fysieke pijn. De afwijzing veroorzaakt dus iets wat lijkt op fysieke pijn.In de laatste zin staat duidelijk wat je er daadwerkelijk van kunt ondervinden: lichamelijke hinder. Werkwijze:Lees alinea 13. Merk op dat het eerste deel gaat over de verwachting. Wat is uitgekomen van die (positieve) verwachting?Zoek een signaalwoord voor een tegenstelling. Daarachter staat het negatieve gevolg.Formuleer je antwoord in hele zinnen. Begin ze met: Een voordelig gevolg is … en Een nadelig gevolg is … Dit helpt je om een goed antwoord op de vraag te formuleren. Je hoeft niet bang te zijn dat je te veel woorden gebruikt, want deze woorden tellen niet mee voor het aantal woorden, omdat je de vraag herhaalt. Je kunt ze het beste tussen haakjes zetten.Tel het aantal woorden en controleer de spelling en formulering.Antwoord:De kern van een goed antwoord is:(Een voordelig gevolg is) dat we makkelijk met mensen over de hele wereld kunnen communiceren.(Een negatief gevolg is) dat we minder goed omgaan met mensen die we kennen / dat contacten minder belangrijk lijken te zijn / dat onze contacten oppervlakkiger geworden zijn.Toelichting: Bij open vragen staat in het antwoordmodel vaak: ‘de kern van een goed antwoord is: …’ Dit betekent dat je antwoord niet letterlijk gelijk moet zijn aan het gegeven antwoord, maar wel op hetzelfde neer moet komen.Alinea 13 begint met positieve verwachtingen van het wereldwijde web: het zou het onderhouden van persoonlijke contacten makkelijker maken. Die verwachting is uitgekomen.De woorden ‘Daartegenover staat’ geven aan dat er een ‘maar’ volgt, oftewel: een tegenstelling. De negatieve kant is dat we minder goed met elkaar omgaan. Werkwijze:Lees de antwoorden. Weet je bij alle soorten waaraan je ze kunt herkennen? Zo niet, zoek dan in een woordenboek de betekenis van de woorden die je niet kent.Lees de laatste alinea. Let vooral op het begin: ‘Het is dan ook hoog tijd voor …’ Welk woord past daar het beste bij?Antwoord: A is goed, want de schrijfster geeft aan dat we nieuwe regels nodig hebben over hoe we met elkaar moeten omgaan. Je ziet dit aan ‘Het is dan ook hoog tijd voor …’, want daarmee geeft ze aan dat er iets moet worden gedaan om ghosting te voorkomen.Toelichting:B is niet goed, want de schrijfster geeft geen eindoordeel over ghosting.C is niet goed, want de schrijfster zet niet kort alles op een rijtje wat er in de tekst staat.D is niet goed, want de schrijfster vertelt niet wat ze denkt dat er gaat gebeuren. Werkwijze:Er wordt gevraagd naar het belangrijkste tekstdoel. Het kan dus zijn dat de tekst meerdere doelen heeft. Het tekstdoel is gericht op de lezer. Na het lezen van de tekstis de lezer iets te weten gekomen. (informeren)is de lezer ergens over aan het denken gezet. (opiniëren/beschouwen)is de lezer het eens met het standpunt van de auteur. (overtuigen)gaat de lezer iets doen. (activeren)Soms worden andere benamingen gebruikt voor de tekstdoelen, zoals hier ‘waarschuwen’. Je moet zien dat dit doel past bij ‘overtuigen’ (want je moet ervan overtuigd raken dat er gevaar dreigt).Aanwijzingen voor het belangrijkste tekstdoel vind je vooral in het slot. Lees dus de laatste alinea(‘s) nog eens goed door. Wat wil de auteur met deze tekst?Kijk ook nog eens naar je antwoord op vraag 11. Welke informatie geeft dit je over het doel? Streep antwoorden weg waarvan het genoemde tekstdoel hiermee niet overeenkomt.Als je meerdere antwoorden overhoudt, kijk dan goed naar het laatste deel van het antwoord. Welk antwoord past inhoudelijk het beste bij de tekst?Antwoord: B is goed, want in het slot van de tekst geeft de auteur een aanbeveling (zie vraag 11). Ze geeft hiermee duidelijk haar mening. Ze wil dus overtuigen.Toelichting:A is niet goed. Een ‘aanbeveling’ lijkt wel passend bij activeren, maar de auteur roept de lezer niet op tot actie. Ze zegt wel dat het tijd is dat er iets gebeurt, maar de lezer hoeft die regels niet te bedenken. Dit past meer bij overtuigen dan bij activeren. Daar komt bij dat de auteur niet oproept om ghosters aan te pakken.C is niet goed, want in de laatste alinea geeft de auteur duidelijk haar eigen mening. Dat past niet bij ‘informeren’.D is niet goed, want de auteur zegt niet dat de lezers moeten oppassen voor ghosting en ze waarschuwt ze ook niet dat ze niet moeten ghosten. Ze legt uit wat ghosting is en ze probeert de lezer ervan te overtuigen dat de situatie anders is dan vroeger en dat er iets moet veranderen.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.