Libre Service Junior LRN-line A+B - Unité 6 - Bon appétit oefentoetsen & antwoorden

Il ne mange pas de fromage. Le poisson est cher.Elle veut payer pour le repas.Je mange une baguette.Tu as soif? Jij gaat peper toevoegen.De meneer mengt de salade.Ik moet nog boodschappen doen.De appelsap is niet gratis.In de lente eet ik veel ijsjes.  boireselfaciledélicieuxbeurrede la chantillyD’abord Emile eet vooral pasta.De sperziebonen en de wortelen zijn goed voor de gezondheid.Wil je een worstje en bloemkool?Vanavond ga ik de koffie proeven Tu prendsJe prendsIl prendIls prennentVous prenezNous prenonsToelichting: Het onregelmatige werkwoorden prendre vervoeg je op de volgende manier: Ik neem Je prendsJij neemt Tu prendsHij neemt Il prendZij neemt Elle prendMen neemt / wij nemen On prendWij nemen Nous prenonsU neemt / jullie nemen Vous prenezZij nemen Ils / elles prennentLet op! apprendre (leren) & comprendre (begrijpen) worden op dezelfde manier vervoegd. Du sucre → sucre is mannelijk.D’huile d’olive → na woorden van hoeveelheid, zoals bouteille, gebruik je de/d’. Huile d’olive begint met een stomme h. Daarom schrijf je d’. De salade → na woorden van hoeveelheid, zoals peu, gebruik je, de/d’. De la viande, de poisson → viande is vrouwelijk. Na ontkenning, zoals pas, gebruik je de/d’. Daarom schrijf je de poisson.De bonbons → na woorden van hoeveelheid, zoals beaucoup, gebruik je de/d’.De l’ → eau begint met een klinker. Du fromage, des légumes → fromage is mannelijk en légumes is meervoud.De coca → na woorden van hoeveelheid, zoals verre, gebruik je de/d’.Toelichting: De / het vertaal je in het Frans met le, la, l’ of les.Als er geen lidwoord staat in het Nederlands, staat er een delend lidwoord in het Frans du, de la, de l’ of des.Le sucre de suiker du sucre  (m) suiker La pomme     de appel de la pomme (v) appelsL’eau het water de l’eau (f) waterLes croissants de croissants des croissants (mv) croissantsNa een ontkenning of een woord van hoeveelheid gebruik je de /d’ Il prend assez de lait.Je voudrais acheter un kilo de pommes. Avez-vous / vous avez un peu de sucre dans le thé?Tu ne veux pas boire d’eau minérale? Sophie: Qu’est-ce que tu as à manger?Wat heb je te eten?Paul: Ik heb een liter cola en een beetje boter.J’ai un litre de coca et un paquet de beurre.Sophie: Tu vas au supermarché pour faire des courses?Ga je naar de supermarkt om boodschappen te doen?Paul: Ja, ik heb honger. Oui, j’ai faim. Sophie: Qu’est-ce que tu manges pendant la journée?Wat eet je gedurende de dag?Paul: Ik eet een boterham met jam.Je mange une tartine de confiture. Sophie: Au petit-déjeuner, je bois un verre de jus d’orange.Bij het ontbijt drink ik een glas sinaasappelsap.Paul: Ik drink soms koffie.Je bois parfois du café.