Met arbeidsproductiviteit wordt verwezen naar de hoeveelheid producten die één werknemer kan produceren binnen een bepaalde tijd. De arbeidsproductiviteit binnen een bedrijf of land kan stijgen door:Training en opleiding Mechanisering 🡪 gebruik van gereedschappen door werknemers. Automatisering 🡪 vervangen van werknemers door machines.Robotisering 🡪 vervangen van werknemers door robots.Bij automatisering en robotisering stijgt de gemiddelde arbeidsproductiviteit, doordat er hetzelfde (of zelfs meer) wordt geproduceerd door minder werknemers. Van structuurbeleid is sprake wanneer een overheid tracht de omvang en kwaliteit van de aanwezige productiefactoren (arbeid, natuur, kapitaal, ondernemerschap) te beïnvloeden. Voorbeelden van mogelijke maatregelen:Verhogen van de pensioenleeftijd, waardoor de beroepsbevolking groeit (arbeid). Invoeren van een leerplicht tot 21 jaar, waardoor de omvang van de beroepsbevolking daalt, maar de kwaliteit zal stijgen (arbeid). Verhogen van de kinderopvangtoeslag, zodat beide ouders kunnen werken (arbeid).Subsidies voor opleidingen en technologische innovatieve projecten (arbeid en kapitaal). Subsidies voor duurzame ontwikkelingen (natuur en kapitaal)Belastingvoordelen voor ondernemers (ondernemerschap).Milieuheffingen hanteren bij vervuiling (natuur). Verzwaarde milieueisen hanteren (natuur). Bij een kapitaalintensieve economie is de productiefactor kapitaal dominant in het structuurbeleid van het land. Bedrijven werken met innovatieve technieken, waarbij er veel aandacht is voor automatisering en robotisering. De arbeidsproductiviteit is hierdoor hoog in vergelijking met andere landen. Bij een arbeidsintensieve economie is de productiefactor arbeid dominant in het structuurbeleid van het land. Bedrijven werken met eenvoudige technieken, waarbij er veel medewerkers nodig zijn bij de productie. Er is aandacht voor mechanisatie, maar weinig tot geen aandacht voor automatisering en robotisering. De arbeidsproductiviteit is lager in vergelijking met andere landen. Met productiestructuur wordt verwezen naar de manier waarop de productie binnen een land is ingedeeld. Met inkomensverhoudingen wordt hier voornamelijk bedoeld of het inkomen vooral ligt bij bedrijven of vooral bij gezinnen. We noemen dit ook wel een verhouding tussen loon en winst binnen bedrijven. Deze verhoudingen verschillen binnen verschillende sectoren.Wanneer deze verhouding scheef is in het nadeel van bedrijven (dus veel loon en weinig winst), kan dit de volgende gevolgen hebben op de productiestructuur:Bedrijven gaan over naar een meer kapitaalintensieve productie, waardoor arbeidsplaatsen verloren gaan. Bedrijven gaan minder investeren, waardoor de groei van arbeidsplaatsen stagneert. Door te lage winsten kunnen bedrijven failliet gaan, waardoor arbeidsplaatsen verloren gaan. Bedrijven kunnen hun productie verleggen naar lage loon landen, waardoor in Nederland arbeidsplaatsen verloren gaan. Wanneer het buitenland veel Nederlandse producten koopt, stijgt de productie in Nederland en daarmee ook het aantal arbeidsplaatsen. Door de hogere vraag vanuit het buitenland zou het ook kunnen dat Nederlandse bedrijven gaan investeren en de productiecapaciteit gaan uitbreiden. Wanneer het buitenland investeert in Nederlandse bedrijven, stijgen hier de arbeidsplaatsen. Echter, wanneer sprake is van investeringen voor een meer kapitaalintensieve productie kan dit leiden tot minder arbeidsplaatsen. Wanneer het buitenland gunstigere belastingtarieven hanteert, kunnen Nederlandse bedrijven zich verplaatsen naar het buitenland waardoor arbeidsplaatsen in Nederland verloren gaan. Eindantwoord a)Met productiecapaciteit wordt de maximaal haalbare productie (van een land) bedoeld. In dit artikel gaat het om een veranderende productie op basis van het aantal ontvangen orders. Het gaat hier dus om de werkelijke productie en niet om de productiecapaciteit. Eindantwoord b)De productiestructuur wordt bepaald door de kwaliteit en kwantiteit van de aanwezige productiefactoren (natuur, arbeid, kapitaal) in een land. Voorbeelden hiervan zijn:De grootte van de beroepsbevolking. (arbeid) De kwaliteit van de beroepsbevolking, zoals opleidingsniveau en arbeidsproductiviteit. (arbeid)De omvang en kwaliteit van kapitaalgoederen, zoals machines en productiesystemen. (kapitaal)De omvang en kwaliteit van natuurlijke hulpbronnen, zoals grondstoffen. (natuur)Wanneer er sprake is van een aanwezigheid van veel en kwalitatief goede productiefactoren (arbeid, kapitaal, natuur), zal dit leiden tot een sterke en omvangrijke productiestructuur. De omvang en kwaliteit van de productiestructuur bepaalt zo wat de maximaal haalbare productie (productiecapaciteit) in een land is. Werkwijze c)Kijk altijd goed naar wat een bron weergeeft en wat dit betekent. Lees altijd de titels, subtitels, astitels (bij een grafiek) en een eventuele legenda goed door bij een bron. Eindantwoord c)Deze bron geeft de procentuele verandering weer t.o.v. een jaar eerder. Een negatief getal betekent dus dat de productie gedaald is t.o.v. een jaar eerder. In 2024 is de productie dus gedaald t.o.v. 2023, maar dit betekent niet dat de productie negatief is geweest. Dat kan ook helemaal niet. De productie kan dalen tot 0, dan wordt er niets geproduceerd, maar kan nooit negatief zijn. Werkwijze d)In het artikel is te lezen dat de productie van december 4,4% lager was dan in december 2023. Er wordt vergeleken met december 2023, dus dat is 100% (oud). De productie van december 2024 is dan dus 95,6% (nieuw). Eindantwoord d)86 miljard euro / 95,6 x 100 = 89,96 miljard euro. De productie in december 2023 bedroeg 89,96 miljard euro. Antwoord niet afgerond in hele euro:€ 89.958.158.996 Eindantwoord a)Automatische of ingebouwde conjunctuurstabilisatoren zijn overheidsmaatregelen die automatisch in werking treden onder bepaalde omstandigheden en die ervoor zorgen dat bestedingen worden afgeremd dan wel aangemoedigd om conjunctuurschommelingen te matigen. Wanneer iemand werkloos raakt, zou deze persoon zonder WW-uitkering zijn inkomen volledig verliezen. Hierdoor zouden zijn bestedingen enorm dalen. Door een WW-uitkering behoudt de voormalige werknemer een deel van zijn inkomen, waardoor de daling van zijn bestedingen wordt verzwakt.Zo wordt de conjunctuurschommeling na (massa)ontslag door WW-uitkeringen gematigd. Eindantwoord b)Automatische of ingebouwde conjunctuurstabilisatoren zijn overheidsmaatregelen die automatisch in werking treden onder bepaalde omstandigheden en die ervoor zorgen dat bestedingen worden afgeremd dan wel aangemoedigd om conjunctuurschommelingen te matigen. Een ander voorbeeld van een conjunctuurstabilisator is het progressief belastingstelsel van de Nederlandse overheid. Wanneer iemand meer gaat verdienen, zal deze persoon ook meer gaan besteden. Echter, doordat iemand die meer verdient relatief ook meer belasting moet gaan betalen, stijgt het netto-inkomen relatief minder hard dan het bruto-inkomen. Hierdoor zullen de bestedingen van deze persoon minder hard gaan stijgen. Andersom gaat iemand die minder gaat verdienen relatief ook minder belasting betalen, waardoor netto loon minder hard daalt en bestedingen ook minder hard dalen. Zo wordt de conjunctuurschommeling na salarisstijging door het progressief belastingstelsel gematigd. Eindantwoord a)Binnenlandse bestedingen = effectieve vraag (EV) = BBP = BBI = YEV/(Y) = C + I + O + E – M De totale bestedingen (Y) bestaan uit de volgende onderdelen:C = bestedingen door gezinnen of consumentenI = bestedingen vanuit bedrijvenO = overheidsbestedingen (overheidsconsumptie + overheidsinvesteringen)(E-M) = buitenlandse bestedingen Deze zijn positief wanneer de export (E) > import (M)Deze zijn negatief wanneer de export (E) < import (M)Werkwijze b)Dit soort vragen zijn goed te beantwoorden met een oorzaak-gevolg pijlenschema. Zorg ervoor dat je in het schema alle tussenstappen duidelijk maakt.De stap naar productie dient ALTIJD te worden gemaakt! Eindantwoord b)Bestedingen (of consumptie) stijgen 🡪 omzet/afzet bedrijven stijgt 🡪 productie stijgt (zolang productiecapaciteit nog niet is bereikt) 🡪 werkgelegenheid stijgt🡪 inkomen stijgt 🡪 bestedingen stijgen nog verder Dit noemen we het multipliereffect. Een stijging van bestedingen op korte termijn kan ook leiden tot een stijging van bestedingen op langere termijn. Eindantwoord c)Een procyclisch beleid betekent dat de overheid de huidige trend wil versterken. In deze situatie zien we dat de bestedingen stijgen.Een procyclisch beleid betekent hier dus dat de overheid wil dat de bestedingen nog verder gaan stijgen. Maatregelen die de overheid kan nemen om de bestedingen nog verder te laten stijgen:Belastingen verlagenUitkeringen verhogenOverheidsbestedingen laten toenemen, bijvoorbeeld door te investeren in de infrastructuur, bouwprojecten te verstrekken of ambtenarensalarissen te verhogen. Subsidies verstrekken aan bedrijven LET OP! Een fout antwoord dat hier vaak wordt gegeven is dat leerlingen zeggen: “De rente verlagen.” Dit is niet juist, want het aanpassen van de rente gebeurt door banken, niet door de overheid. Eindantwoord a)De koopkracht zal gelijk blijven, omdat de lonen even snel stijgen als de prijzen (van consumptiegoederen).Eindantwoord b)Als de lonen in België (ten opzichte van de arbeidsproductiviteit) sneller stijgen dan in andere landen, dan stijgen de loonkosten per product van Belgische producten sneller dan die in andere landen.Hierdoor zal ook de verkoopprijs van Belgische producten sneller stijgen en als gevolg kunnen de Belgische ondernemers slechter concurreren. Werkwijze c)Bekijk bron 1 en bron 2 en beredeneer waar de loonkosten per product lager zijn, in Nederland of in Duitsland. Eventueel kun je het indexcijfer van de loonkosten per product precies berekenen. Op het vwo moeten leerlingen dit kunnen, op havo niet. Eindantwoord c)Volgens bron 1 is het loonpeil in Nederland hoger dan in Duitsland.Volgens bron 2 is de arbeidsproductiviteit in Nederland hoger dan in Duitsland. Verschil in loonpeil tussen Nederland en Duitsland:133,2 - 131,9 = 1,3 Precieze berekening: 131,9 / 100,3 x 100 = 131,5Verschil in arbeidsproductiviteit tussen Nederland en Duitsland: 102,5 - 100,3 = 2,2 Precieze berekening: 133,2 / 102,5 x 100 = 130Conclusie: Het verschil in arbeidsproductiviteit is groter dan het verschil in loonpeil. Hieruit blijkt dat de loonkosten per product in Nederland lager zijn dan in Duitsland. Conclusie bij precieze berekening: Hieruit volgt dat de loonkosten per product lager zijn in Nederland (130,0) dan in Duitsland (131,5).Eindantwoord d)bruto toegevoegde waarde = omzet – inkoopwaarde goederen & diensten1,45 – (0,22 + 0,07 + 0,01 + 0,11) = 1,04 De loonkosten als percentage van de bruto toegevoegde waarde zijn 0,52 / 1,04 = 0,5 = 50% Eindantwoord a)De structuurkant van de economie heeft betrekking op de aanbodkant van de economie.Foto’s 2 en 3 hebben betrekking op de structuurkant. De conjunctuurkant van de economie heeft betrekking op de vraagkant van de economie. Foto’s 1 en 4 hebben betrekking op de vraagkant. Eindantwoord b)Fase 1: rechtsonder in de conjunctuurklokEr is hier sprake van onderbesteding. De effectieve vraag ligt onder de productiecapaciteit. De economische groei ligt onder de trend, maar ligt wel hoger dan in de vorige periode. De economie groeit. Deze fase noemen we daarom herstel. Fase 2: rechtsboven in de conjunctuurklok. Er is hier sprake van overbesteding.De effectieve vraag ligt ver boven de productiecapaciteit. De economische groei ligt boven de trend, maar wordt beperkt door de productiecapaciteit. Hierdoor zullen de prijzen gaan stijgen (inflatie). Deze fase noemen we hoogconjunctuur. Fase 3: linksboven in de conjunctuurklok. Er is hier sprake van overbesteding.De effectieve vraag ligt iets boven de productiecapaciteit, maar minder dan in fase 2. Dit kan twee oorzaken hebben:Door de prijsstijgingen (inflatie) is de effectieve vraag gedaald. Door investeringen door bedrijven is de productiecapaciteit gestegen. Fase 4: linksonder in de conjunctuurklokEr is hier sprake van onderbesteding. De effectieve vraag ligt ver onder de productiecapaciteit. De economische groei ligt onder de trend en lager dan in de vorige periode. De economie krimpt door een dalende vraag naar producten. Werknemers zullen worden ontslagen. Deze fase noemen we laagconjunctuur. Eindantwoord c)Als het consumentenvertrouwen stijgt, betekent dit dat consumenten een positief beeld hebben van de economie. De effectieve vraag zal gaan stijgen, waardoor de economie richting een nieuwe fase kan gaan in de conjunctuurklok. Andersom geeft een laag consumentenvertrouwen aan dat de effectieve vraag zal gaan dalen. Ook hierdoor kan de economie richting een nieuwe fase gaan in de conjunctuurklok. Als het productenvertrouwen stijgt, stijgen de winstverwachtingen en zullen bedrijven gaan investeren. Hierdoor stijgen zowel de productiecapaciteit als de werkgelegenheid, waardoor de economie richting een nieuwe fase kan gaan in de conjunctuurklok.Andersom geeft een laag producentenvertrouwen aan dat winstverwachtingen gaan dalen. Bedrijven stoppen met investeren waardoor de werkgelegenheid stagneert. Eindantwoord d)Begin 2017 is er sprake van economische groei.Hier hoort fase II bij in de conjunctuurklok. Dat is dus de letter B. Eindantwoord e)bij (1) werkgelegenheid (totale vraag naar arbeid)bij (2) beroepsbevolking (totale aanbod van arbeid)bij (3) stijgen bij (4) conjunctuur (vraagkant van de economie)bij (5) structuur (aanbodkant van de economie)Eindantwoord f)Zowel werkgever als werknemer investeren nu tijd en geld in scholing, zodat er later voor beide partijen sprake is van meer verdiensten:Voor de werknemer is een hoger salaris mogelijk.Doordat de arbeidsproductiviteit van de werknemer stijgt zal dit voor de werkgever leiden tot een hogere productie. Eindantwoord g)Werkgevers profiteren onvoldoende van hun investering in scholing van hun werknemers, omdat werknemers weggaan voordat de werkgever zijn investering (via een hogere productie van de werknemer) heeft terugverdiend.Eindantwoord h)Lagere inkomens hebben een laag marginaal tarief, waardoor een relatief klein deel van de scholingskosten wordt vergoed, terwijl bij een vouchersysteem er sprake is van een vast bedrag waardoor het volledige maximale scholingsbedrag wordt vergoed.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.