Nederlands Leesvaardigheid
- Leerjaar 5 havo - Leesvaardigheid
oefentoetsen & antwoorden
1e editie
Klas 4-5|Havo
Deze oefentoets behandelt het volgende onderwerp: Leesvaardigheid.
Toets Nederlands
Nederlands Leesvaardigheid
Online maken
Toets afdrukken
WerkwijzeLees tip 4 boven aan deze toets nog eens door.Lees de vraag goed door. Je moet op zoek naar een verschijnsel. Dat is iets wat wordt waargenomen, in dit geval in de maatschappij.Lees alinea 1. De tekst begint met een wens of verlangen. De situatie die de auteur in de eerste zin beschrijft, is dus nog geen werkelijkheid. Wat is dan wel de werkelijkheid? Controleer je antwoord op spelling.Antwoord:De kern van een goed antwoord is: het verschijnsel hokjesdenken / We beoordelen iemand naar de groep waartoe hij behoort. / Alles wat we waarnemen, wordt gecategoriseerd door ons brein.Beoordeel de spelling.Toelichting: Bij open vragen staat in het antwoordmodel vaak: ‘de kern van een goed antwoord is: …’ Dit betekent dat je antwoord niet letterlijk gelijk moet zijn aan het gegeven antwoord, maar wel op hetzelfde neer moet komen.Een slash (/) in het antwoord geeft aan dat er verschillende formuleringen goed zijn. Wat in het antwoord tussen haakjes staat, hoeft niet per se in het antwoord te worden opgenomen.In alinea 1 begint de auteur met een beschrijving van wat mooi zou zijn: een samenleving waarin we ieder mens zien als uniek. Wat hij ziet, is dat het juist andersom is: we beoordelen een mens niet naar wat hij is, maar naar de groep waartoe hij behoort. In alinea 2 benadrukt de auteur het hokjesdenken nogmaals, door te stellen dat alles wat we waarnemen door ons brein wordt gecategoriseerd. Werkwijze:De aanleiding is iets wat kort geleden is gebeurd. Het kan gaan om een persoonlijke ervaring of om iets wat in het nieuws was, waardoor de auteur op het idee kwam de tekst te schrijven. Lees alinea 1 en vraag je af waardoor de auteur op het idee kwam om een tekst te schrijven over dit onderwerp. Kijk zo nodig naar de bronvermelding, waarin staat wanneer de tekst is verschenen.Controleer je antwoord op spelling.Antwoord: de toespraak van Arnon Grunberg (tijdens de Nationale Dodenherdenking) (op 4 mei 2020)Toelichting: In alinea 1 wordt verwezen naar een lezing die Arnon Grunberg heeft gehouden op 4 mei. Uit de bronvermelding blijkt dat de tekst is gepubliceerd op 23 en 24 mei. Dat is dus kort nadat Grunberg de lezing hield. Werkwijze:Denk ook bij deze vraag aan tip 4 boven aan deze toets.Zoek het citaat op in de tekst.De auteur verwijst met ‘het’ naar iets wat ze eerder in de tekst heeft gezegd. Je moet dus zoeken in alinea 1. Lees alinea 1 nogmaals en vraag je af: wat zal nooit gebeuren? Als je er niet uitkomt, kijk dan nog eens naar de werkwijze bij vraag 1. Wat wordt daarin gezegd over de eerste zin van de tekst?Controleer je antwoord op spelling.Antwoord:De kern van een goed antwoord is:een mens beoordelen naar wie hij is in plaats van naar de groep waar hij toevallig toe behoort / (een samenleving waarin we) ieder mens zien als uniek individuToelichting:‘het’ is iets wat nooit zal gebeuren. Dat betekent dat ‘het’ niet kan verwijzen naar de laatste zin van alinea 1, want daarin staat beschreven hoe de situatie nu al is. Bij vraag 1 heb je gezien dat de eerste zin van de tekst een wens of verlangen bevat. Je moet het antwoord dus halen uit die zin. Werkwijze:Lees de antwoorden door, zodat je weet waarop je moet letten.Dit is een goed voorbeeld van een vraag die niet op zichzelf staat, maar verband houdt met de vragen die je al hebt beantwoord:De wens van de auteur kwam al aan de orde bij vraag 1.Bij vraag 3 heb je gezien waar de auteur zegt dat die wens nooit zal uitkomen, namelijk in de eerste zin van alinea 2. Je mag verwachten dat ze daarna gaat uitleggen waarom ze dat vindt.Lees dus alinea 2 en vraag je af: waarom denkt de auteur dat ‘het’ nooit gaat gebeuren? Welk antwoord past daarbij?Antwoord:D is goed, want in alinea 2 staat: ‘Alles wat we waarnemen, wordt door ons brein gecategoriseerd’. Dit gaat dus ‘vanzelf’, zonder dat we er invloed op hebben.Toelichting: A is fout, want als ons brein dat zou doen, zouden we ieder mens wél zien als een uniek individu. Daar komt bij dat het onmogelijk is om een uniek totaalbeeld te creëren door alles in te vullen met stereotypen.B is fout, want dit staat niet in alinea 2 en het is dus niet de reden dat de auteur denkt dat ‘het’ niet zal gebeuren.C is fout, want als alles wat we waarnemen door ons brein wordt gecategoriseerd, kan ons brein juist heel goed omgaan met stereotypen en vooroordelen. Werkwijze:Ook dit is een goed voorbeeld van een vraag die niet op zichzelf staat, maar verband houdt met de vragen die je al hebt beantwoord. Je weet wát we niet kunnen: stoppen met in hokjes denken / een mens beoordelen naar de groep waartoe hij behoort (in plaats van elk mens als een individu).Je moet het antwoord halen uit alinea 5 tot en met 11. Dat is best een lang stuk tekst om in te zoeken. Je kunt dit inperken door op zoek te gaan naar de kernzinnen van de alinea’s. Lees daarvoor de eerste zinnen en de laatste zin van de alinea’s. Je vindt dan al snel de gevraagde citaten.Controleer je antwoord op spelling.Antwoord: “We kúnnen het wel: mensen als individu bekijken, op basis van hun persoonlijke eigenschappen en gedragingen.” (alinea 7)“Onderzoek wijst erop dat we anderen alleen als uniek individu bekijken wanneer het kan (…) en we het willen (…).” (alinea 9)Toelichting:Als je de eerste zinnen van de aangegeven alinea’s leest, kom je al snel uit bij alinea 7: ‘We kúnnen het wel’. Het is dus zaak deze alinea intensief te lezen. Dan kom je er al snel achter dat de eerste zin van alinea 7 een van de gezochte citaten is.Uit de eerste zinnen van alinea 6 en 8 blijkt dat deze alinea’s voorbeelden bevatten. Deze alinea’s bevatten (waarschijnlijk) geen zin die duidelijk in tegenspraak is met de uitspraak dat we niet kunnen stoppen met hokjesdenken.In alinea 5 wordt uitgelegd hoe automatisch categoriseren werkt. Dit bevestigt juist dat we niet anders kunnen denken in hokjes. De eerste zin van alinea 9 is een overgangszin die niets zegt over de inhoud van de alinea. In de tweede zin staat een voorwaarde om mensen als uniek individu te zien. Dat betekent dat we het dus wel kunnen! Werkwijze:Denk ook bij deze vraag aan tip 4 boven aan deze toets.Als je dit een lastige vraag vindt, bedenk dan dat je niet per se alles op volgorde hoeft in te vullen. Door globaal te lezen, vind je al een groot deel van wat je moet invullen.Lees nogmaals de eerste zinnen van de alinea’s.Je hebt al eerder gezien dat alinea 7 begint met wat we kúnnen. Nummer 1 is dus makkelijk in te vullen. Alinea 8 kun je overslaan. In de kernzin van alinea 9 staan twee redenen waarom we doen waar we volgens alinea 7 toe in staat zijn. Deze moet je waarschijnlijk invullen bij nummer 3 en 4. Alinea 10 begint met ‘In het dagelijks leven is dit ondoenlijk’. Dit geeft een aanwijzing voor wat je moet invullen bij nummer 5. Op grond hiervan moet je concluderen dat je de invulling van nummer 2 moet zoeken in de eerste zin(nen) van alinea 9 óf in alinea 7. Het signaalwoord ‘maar’ geeft aan dat je moet zoeken naar een tegenstelling of een afzwakken van waar we volgens nummer 1 toe in staat zijn. Controleer je antwoord op spelling.Antwoord: De kern van een goed antwoord is:We zijn wel in staat om 1 mensen als individu te bekijkenmaar 2 dat vergt meer aandacht.Daarom 3 doen we dit alleen wanneer het kanen 4 wanneer we het willen.In het dagelijks leven is dit niet te doen, dus 5 is het onvermijdelijk dat categorieën ons beeld van een persoon beïnvloeden / maken we gebruik van categorieën. Toelichting:Nummer 1 staat letterlijk in de eerste zin van het tekstgedeelte waaruit je het antwoord moet halen.In alinea 7 staat ook letterlijk ‘Dat vergt aandacht’. In alinea 9 staat dat we anderen alleen als individu beschouwen als het kan en als we het willen.In alinea 10 staat dat het in het dagelijks leven ondoenlijk is bij iedereen gebruik te maken van ons vermogen mensen als individu te beschouwen en dat we (dus) gebruikmaken van categorieën. Dat ‘dus’ staat niet in de zin, maar is wel makkelijk toe te voegen. Werkwijze:Lees de antwoorden goed door. Markeer als je dat prettig vindt woorden die belangrijk zijn, bijvoorbeeld ‘onvermijdelijkheid’, ‘nut’, proces’ en ‘onderzoek’.Lees alinea 10 en 11. Streep antwoorden weg die alleen bij alinea 10 passen of alleen bij alinea 11 of passen bij andere alinea’s dan alinea 10 en 11.Als je nog twijfelt, lees dan van beide alinea’s nogmaals de eerste zin. Welke overeenkomst zie je? Welk antwoord past daarbij? Antwoord: A is goed, want in alinea 10 staat dat het ondoenlijk is niet in hokjes te denken en in alinea 11 staat dat het onvermijdelijk is dat categorieën ons beeld van een persoon beïnvloeden. Beide gaan dus over de onvermijdelijkheid van hokjesdenken.Toelichting:B is fout, want de rechtspraak komt alleen voor in alinea 10. Daar komt bij dat de strekking juist is dat het níet handig is om in de rechtspraak gebruik te maken van stereotypen.C is fout, want de ‘quick-and-dirty-verwerking komt alleen voor in alinea 10. D is fout, want alinea 10 en 11 gaan niet over onderzoek naar stereotypering. Werkwijze:Lees de vraag en de antwoorden goed door, zodat je weet waarop je moet letten. Zoek het citaat op in de tekst en lees de zin die ervoor staat. Waar baseren we ons beeld van iemand vooral op? Welk antwoord past daarbij? Antwoord: B is goed, want in de zin voor het citaat staat dat de uiterlijke kenmerken (die we als eerste opmerken) alle verdere informatie kleuren (net als het zout bepalend is voor de smaak van de soep).Toelichting:A is fout, want we baseren ons beeld van iemand vooral op de onbewuste kennis die we (denken te) hebben op grond van uiterlijke kenmerken.C is fout, want we baseren ons niet op kennis over de groep, maar op de kenmerken die erop wijzen dat iemand tot een groep behoort.D is fout, want in de tekst staat dat de uiterlijke kenmerken alle verdere informatie kleuren. Er is dus geen sprake van een afweging. Werkwijze:Lees de vraag en de antwoorden goed door, zodat je weet waarop je moet letten.Het citaat betreft de laatste zin van de tekst. Vraag je af welk inzicht wordt bedoeld. Waarnaar verwijst ‘dat’? Vraag je af wanneer we volgens de auteur ‘verder komen’. Welke twee antwoorden vallen af omdat ze niet overeenkomen met de strekking van de tekst? Streep deze weg.Als je twijfelt tussen de twee overgebleven antwoorden, vraag je dan af of de auteur betoogt dat we moeten (en kúnnen) stoppen met hokjesdenken of dat we ons er meer bewust van moeten zijn dat we dat nooit volledig kunnen. Kies op basis hiervan je antwoord. Kijk zo nodig ook nog eens naar de titel van de tekst.Antwoord: A is goed, want ‘dat inzicht’ verwijst naar de zin voor het citaat, waarin staat dat we moeten erkennen dat we allemaal in hokjes denken. De strekking van de tekst is dat we alleen dan dichter bij de gewenste samenleving (al. 1) kunnen komen. Toelichting:B is fout, want uit de tekst blijkt duidelijk dat we niet kunnen stoppen met denken in hokjes. C is fout, want het is niet de bedoeling van de auteur om de lezer ervan te overtuigen dat Grunberg iets anders had moeten zeggen. Ze wil dat de lezer ervan overtuigd is dat de uitspraak van Grunberg niet ver genoeg gaat, omdat we niet in staat zijn te stoppen met hokjesdenken.D is fout, want het gaat er helemaal niet om wie het meest in hokjes denkt. We doen het allemaal en als we ons dat realiseren, kunnen we proberen de negatieve gevolgen ervan in te perken. Werkwijze:Denk ook bij deze vraag aan tip 4 boven aan deze toets.Lees de vraag goed door. Je moet op zoek naar een verklaring voor het gegeven dat vaak wordt gedacht dat een hoogleraar een man is. Lees alinea 1 van tekst 2. Er wordt gesproken over ‘patronen die vrouwen in de politiek tegenwerken. Wat is het eerste patroon? Formuleer je antwoord in hele zinnen. Controleer de formulering en de spelling.Antwoord: De kern van een goed antwoord is:De meeste beelden van professionals (in ons hoofd) zijn die van een man.Toelichting:Volgens Wouters geloven we eerder dat een man professioneel en competent zal zijn (en dus hoogleraar kan worden), omdat verreweg de meeste beelden van professionals in ons hoofd die van een man zijn.Het antwoord past heel goed bij de strekking van tekst 1: doordat we ons beeld vormen op grond van uiterlijke kenmerken (waaronder het geslacht) en we vooral mannelijke hoogleraren zien, denken we dat een hoogleraar een man is. Werkwijze:Ook dit is een goed voorbeeld van een vraag die niet op zichzelf staat, maar verband houdt met de vragen die je al hebt beantwoord. Hierdoor weet je wat de kern is van de genoemde alinea’s uit tekst 1. Maak hier een (mentale) notitie van. Kijk zo nodig nog eens terug naar de vragen 5, 8, 9 en 10.Lees alinea 2 van tekst 2, zodat je weet waaróm het idee van een vrouwelijke leider ons verwart. Kies de alinea waarmee je kunt verklaren waarom we in de war raken van het idee van een vrouwelijke leider.Antwoord: D is goed, want in alinea 10 wordt uitgelegd waarom het in ons dagelijks leven onmogelijk is iedereen te zien als uniek individu: stereotypen worden in ons brein direct en automatisch geactiveerd. Net als ons brein bij het begrip ‘bejaarde’ eigenschappen oproept als ‘vergeetachtig’ en ‘traag’, zal het bij ‘vrouw’ eigenschappen oproepen die we typisch vrouwelijk vinden en die niet passen bij de eigenschappen die we koppelen aan het begrip (politiek) ‘leider’.Toelichting:De intrinsieke tegenstrijdigheid die ons in de war brengt, is dat de eigenschappen die we koppelen aan (politieke) leiders niet overeenkomen met de eigenschappen die we toekennen aan vrouwen. A is fout, want de kern van alinea 7 is dat we mensen wél als unieke individuen beschouwen. In deze alinea vind je dus niets waarmee je de intrinsieke tegenstrijdigheid kunt verklaren. B is fout, want alinea 8 bestaat volledig uit een voorbeeld bij de uitleg in alinea 7, waarvan de strekking is dat er een ander beeld ontstaat als je andere categorieën aan elkaar koppelt. Hiermee valt niet te verklaren waaróm we aan de categorie ‘vrouw’ eigenschappen koppelen die niet passen bij de categorie ‘leider’.C is fout, want de kern van alinea 9 is dat we anderen alleen als uniek persoon zien als we dat kunnen en willen. Daarmee valt niet te verklaren waarom we vrouwen niet zien als leiders.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.