Neue Kontakte 7.1 FLEX ed deel A+ B - Kapitel 10 - Ferien oefentoetsen & antwoorden

der Campingplatzdas Hoteldas Meerdas Schwimmbaddie SommerferienFrankreichSpanienin den Urlaub fahrennachViel Spaß!mögendürfenToelichting:Let erop dat je alle zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter schrijft.Leer ook de meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden.Bij het meervoud krijg je altijd ‘die’ als lidwoord. het legitimatiebewijsde treinde vertragingde filepreciesde tenthet eilandgroeien müssen= moeten (het kan niet anders)sollen = moeten (een wil van een ander)müssensollenichmusssolldumusst*sollster / sie / esmusssollwirmüssensollenihrmüsstsolltsie / SiemüssensollenToelichting:De modale werkwoorden zijn hulpwerkwoorden die in een zin aangeven of iets een mogelijkheid, wens of noodzakelijkheid is. Je kan deze werkwoorden vaak door elkaar vervangen. De modale werkwoorden hebben een aantal bijzonderheden:Ze veranderen van klank bij de enkelvoudsvormen. Dat zie je in het nakijkmodel aan de gele letter. Je kan dit onthouden doordat we dit ook in het Nederlands doen. Kijk maar: kunnen → ik kan; mogen → ik mag.Let op! Alleen ‘sollen’ verandert niet van klank bij ich, du, er, sie en es. Ze krijgen dezelfde uitgang als feesttenten maar ich, er, sie en es krijgen bij deze werkwoorden nooit een uitgang.  Ich muss wissen, wo du bist.Wir müssen Spaghetti essen, anders sind wir zu spät. Er muss mit ins Kino gehen, anders haben wir ein Ticket übrig.Soll ich mal gucken, ob das geht Frau Herbert?Sollen wir Ihnen helfen? Simon soll sich bei dem Direktor melden.Toelichting:  In zin A t/m C gaat het over een noodzaak. In zin D t/m F wordt naar de mening van een ander gevraagd of moet er iets gedaan worden omdat de ander dat wil. Bij zin F kan je twijfelen. Dat is vaker met het werkwoord ‘sollen’. We zien vaak dat ‘sollen’ wordt gebruikt bij vraagzinnen waarin ‘ich’ of ‘wir’ staat en waar naar de mening van een ander wordt gevraagd. Dat zie je terug bij vraag D en E. Wir müssen unbedingt die Tour starten.Ihr müsst hier auf jeden Fall auftreten. Dafür bezahlen wir euch.Leider muss ich mich krank melden.Sollen wir eine Cola trinken? Der Lehrer hat gesagt, wir sollen diese Aufgabe machen.Frau Berg, müssen Sie unbedingt zur Toilette gehen?Soll ich Pommes mit Schnitzel bestellen?Toelichting: In zin A en F wordt het woord unbedingt gebruikt. In zin B wordt auf jeden Fall gebruikt. Deze woorden geven aan dat iets een noodzaak is. Daarom gebruik je in deze zinnen het werkwoord müssen. In zin D, E en G wordt naar de mening van een ander gevraagd of wordt de wil van een ander aangegeven. Daarom gebruik je in deze zinnen het werkwoord sollen.Tip: Je moet de uitgang van feesttenten ook kunnen toepassen bij deze werkwoorden behalve bij de personen: ich, er, sie en es. Kijk hieronder nog eens naar welke uitgangen we normaal gesproken krijgen.Basisregel: feesttenten               stam op s-klank (s, ss, x, z, ß)ich                  stam + e               ich              stam + edu                  stam + st              du               stam + ter / sie / es    stam + t               er / sie / es  stam + twir                 stam + en            wir               stam + enihr                 stam + t               ihr                stam + tsie / Sie        stam + en            sie / Sie         stam + en→ bij de modale werkwoorden krijgen ich, er, sie en es geen uitgang! I: Was machst du in den Ferien?F: Wir fahren mit Opa und Oma in den Urlaub.F: Wohin fahrt ihr in den Ferien?I: Wir fahren für 4 Nächte nach Italien.I: Wo übernachtet ihr? F: Wir übernachten in dem Hotel. **F: Was wollen wir machen?I: Ich möchte gern / am liebsten schwimmen.** ‘dem’ kun je nog niet kennen dus dat is niet erg als je dat fout hebt.Tip:Leer de woorden uit de zinnen die je nog niet kent.