Libre Service Junior LRN-line A+B - Unité 5 - Styles oefentoetsen & antwoorden

a) zwartb) als, wanneerc) dragend) de kettinge) de sok a) jaune:geel b) vêtements:kleren c) s’habiller:zich aankleden d) une robe:een jurk e) pourquoi pas:waarom niet  a) Qu’est-ce que tu mets pour la fête de David. b) C’est quoi ton style de vêtements ? c) Je porte souvent des vêtements sportifs. d) Ça ne m'intéressé pas. a) tailleb) sitec) tu metsd) choisire) mochef) importantg) tristeh) chaque a) je veux b) tu veux c) il, elle, on veut d) nous voulons e) vous voulez f) ils, elles veulent Tip: luister naar liedjes over vouloir op youtube, het helpt goed om het rijtje te onthouden. a) Ma taille est trente-quatre ou trente-six. b) Ma pointure est trente-neuf. c) La robe coûte soixante-neuf euros, c’est cher! d) Le pantalon coûte vingt-quatre euros, ce n’est pas cher. Vorm:  a) een bijvoeglijk naamwoord krijgt volgens de regel: als het woord vrouwelijk is een extra: e als het woord meervoud is een extra: s b) geef 3 voorbeelden van uitzonderingen op regel a) en b): beau, vieux, nouveau… Plaats: c) een bijvoeglijk naamwoord staat volgens de regel voor of na het zelfstandig naamwoord: na d) geef 3 voorbeelden van uitzonderingen op regel c): grand, petit, gros... a) Pourquoi tu es triste? tu as un problème? b) Ce pantalon est moche, je n’aime pas du tout. c) La mode ce n’est pas important pour moi. d) Je ne sais pas quelle couleur choisir. e) Tu fais quelle taille? 36 ou 38? f) J’achète mes vêtements en ligne, sur un site cool. g) Tu mets une robe ou une jupe ce soir? h) Chaque samedi, je fais du shopping avec mes amies. a) Demain, nous voulons aller au centre-ville. b) Je veux acheter de nouveaux vêtements. c) Tu veux  aller avec nous? d) (Jullie willen) Vous voulez .faire quoi ce soir? e) (Hij wil) Il veut regarder un film. f) (Zij willen) Ils/elles veulent aller en vacances en voiture. a) J’ai un petit frère. (petit) b) Tu as une belle robe! (beau) c) L’anglais  est une matière difficile. (difficile) d) Ce sont des livres intéressants. (intéressant) e) Elle porte une robe noire. (noir) f) Mes parents ont deux grandes voitures. (grand) Toelichting:Om de bijvoeglijke naamwoorden op de juiste manier te gebruiken volg je de volgende stappen: Kijk eerst naar de plaats: is het een uitzondering dan moet het voor het zelfstandig naamwoord, anders na. Kijk dan of je de regel kan toepassen: - is het zelfstandig naamwoord vrouwelijk dan voeg je een e toe, (behalve als het al op een e eindigt), - is het meervoud dan voeg je een s toe (behalve als het al een op een s eindigt), is het vrouwelijk meervoud dan voeg je een es toe. - Is het bijvoeglijk naamwoord een uitzondering dan kies je de juiste vorm. Let op: kleuren staan altijd na het zelfstandig naamwoord!