All Right! MAX
- Hoofdstuk 5 - South Africa
oefentoetsen & antwoorden
MAX
Klas 2|Havo/vwo
Toets Engels
All Right! MAX
Online maken
Toets afdrukken
a) getuige
b) kermisterrein
c) roofdier
d) giftig
e) geweld
f) uitsterving
g) overtreding
h) praalwagen
i) hergebruikt
j) slagtand
k) tang
l) loterij
m) afmaken
n) sensatie
o) lakken
p) apparaat
q) onschuldig
a) hippo(potamus)
b) to report a crime
c) to release
d) to rescue
e) pirate ship
f) to celebrate
g) to drill
h) magician
i) bouncy castle
j) cheerful
k) to measure
l) to raise
m) screwdriver
n) to saw
o) shoplifting
p) to attempt
q) to be aware of
r) rhino(ceros)
a) I realised I was lucky that my bag was still in the car.
b) Thank goodness he didn’t break a window to get away.
c) In short, you went to the funfair.
d) I wish it weren’t so busy though.
e) I was delighted to see it.
f) In a nutshell: I was!
g) It didn’t live up to my expectations.
h) I especially liked the colourful costumes, didn’t you?
i) We arrived early in the morning.
a) To be + hele werkwoord + -ing.
Stap 1 Vervoeg het werkwoord to be naar de juiste persoonsvorm
Stap 2 Gebruik het hele werkwoord (voor wat je aan het doen bent)
Stap 3 Plak er -ing achter.
b) Als je wilt zeggen dat iets nu gebeurt of bezig is. In het Nederlands zeg je dan vaak ‘aan het….’.
c) Het hele werkwoord blijft hetzelfde. Alleen bij she/he/it komt er (e)s achter.
d) always, never, usually, sometimes, every day, every week, every month, every year
e) now, at the moment, right now, as we speak.
f) always, never, frequently, often, sometimes, on Saturdays
g) I will walk the dog this afternoon.
Bij beloftes kies je voor will in plaats van going to.
h) Je gebruikt will als iets in de toekomst gaat gebeuren. Het gaat dan om simpele verwijzingen naar de toekomst of om iets wat spontaan besloten wordt zonder dat het is gepland of vastgelegd.
i) In vraagzinnen waarin je iets aanbiedt of een voorstel doet, gebruik je altijd shall bij I en We.
a) hele = bijwoord (adverb) > zegt iets over een bijv.nw.
b) makkelijk = bijwoord (adverb) > zegt iets over het werkwoord (is).
c) lastige = bijvoeglijk naamwoord (adjective) > zegt iets over het znw. (vraag)
d) mooie = bijvoeglijk naamwoord (adjective) > zegt iets over het znw. (dag)
e) erg = bijwoord (adverb) > zegt iets over een ander bijwoord (snel)
a)
Stap 1 Het gaat om een feit, dus de present simple.
Stap 2 I admire (antwoord)
b)
Stap 1 Het gaat om een feit, dus de present simple.
Stap 2 Het is een ontkennende zin.
Stap 3 I do not dye (antwoord)
c)
Stap 1 Het gebeurt nu, want de vader is nu in de keuken aan het bakken, dus de present continuous.
Stap 2 He is baking (antwoord)
d)
Stap 1 Er wordt gevraagd of je nu iets aan het doen bent, dus de present continuous in vragende vorm.
Stap 2 Are you reading (antwoord)
e)
Stap 1 Het is een vraag
Stap 2 De vraag gaat over of je iets gewoonlijk doet (gewoonte), dus present simple.
Stap 3 Do you walk (antwoord)
a) seriously → het gaat om de ernst van het gewond raken, dus om een werkwoord.
b) afwul → zegt iets over person, dat is een zelfstandig naamwoord.
c) slow → het zegt iets over de auto, wat een zelfstandig naamwoord is.
d) crazy→ bij het werkwoord sounds, gebruik je altijd de vorm van de adjective, dus zonder -ly.
e) cheerfully → nu is het werkwoord sang, en cheerfully zegt dus iets over het werkwoord, dan gebruik je een adverb.
f) wonderful → het zegt iets over cook (kok), dat is een zelfstandig naamwoord.
Tip: deze opdracht gaat over bijwoorden (adverbs) en bijvoeglijke naamwoorden (adjective). Een adverb zegt iets over een werkwoord, een ander bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord, een adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een adverb maak je meestal door -ly achter een adjective te zetten (let hierbij wel op de spelling!). In de opdracht zijn de woorden met -ly dus de bijwoorden. Er zijn ook nog werkwoorden waarbij je geen adverb gebruikt (feel, look, seem, taste, smell, sound)
a) I am going to write a letter to my best friend.
Je beschrijft iets wat je in de toekomst van plan bent.
b) It is going to snow tomorrow.
Je hebt het weerbericht bekeken en hebt bewijs voor deze voorspelling.
c) Promise me you will never do that again.
Voor beloftes gebruik je altijd will.
d) (...) the train to Liverpool will leave in five minutes.
Dit is een aankondiging, hiervoor gebruik je will.
a) study - will pass
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. Het onderwerp in de if-clause is I, dus je vult het hele werkwoord in.
b) poops - will have
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. Het onderwerp in de if-clause is my dog, dat is een it, daarom komt er een s achter het werkwoord.
c) won’t get - don’t work
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. Nu moet je het negatieve invullen. Will wordt won’t + hele werkwoord. Bij een present simple voeg je nu don’t toe omdat het onderwerp they is.
d) will be - don’t finish
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. In de if-clause is het werkwoord negatief, bij de present simple voeg je don’t toe, want het onderwerp is I.
e) is - will be
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. Het werkwoord dat vervoegd moet worden is be, de vormen daarvan is am/are/is, het onderwerp is Mike, daarom wordt het is.
f) doesn’t hurry - will be
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. Het werkwoord in de if-clause is negatief, je voegt daarom doesn’t toe. Je gebruikt doesn’t (i.p.v. don’t) omdat het onderwerp she is.
g) will charge - turn it off
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord.
h) don’t apologize - will get
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. In de if-clause is het werkwoord negatief, bij de present simple voeg je don’t toe, want het onderwerp is Harry and Megan.
i) will go - are
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. To be wordt are want het onderwerp is we.
j) will only stay - goes
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. Omdat het onderwerp een He/she/it is komt er een s achter het werkwoord in de if-clause, omdat het eindigt op een o plak je er es achter.
k) doesn’t feel - will procrastinate
De zin bestaat uit 2 delen: de if-clause en de result clause. Het werkwoord in de if-clause is de present simple, het werkwoord in de result clause is will + hele werkwoord. In de if-clause is het werkwoord negatief, bij de present simple voeg je doesn’t toe, want het onderwerp is Adam en dat is een hij.
a) will / shall
b) will
c) shall
d) won’t
e) will
f) won’t
Tip: Het is belangrijk dat je goed de zinnen leest. Shall mag je naast will gebruiken je bij I en We, in een vraag met aanbod/voorstel gebruik je altijd shall bij I en we. Won’t is de ontkennende vorm van will.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.