All Right! MAX - Hoofdstuk 6 - English as a world language oefentoetsen & antwoorden

["a) range (lesson 2) > bereik\r\nb) to gain (lesson 2) > verkrijgen\r\nc) to release (lesson 4) > uitbrengen\r\nd) requirement (lesson 3) > vereiste\r\ne) genuine (lesson 5) > oprecht\r\nf) villain (lesson 4) > slechterik\r\ng) force (lesson 2) > kracht\r\nh) memorable (lesson 5) > gedenkwaardig\r\ni) cover letter (lesson 3) > sollicitatiebrief\r\nj) resistance (lesson 2) >  weerstand\r\nk) to retire (lesson 3) > met pensioen gaan\r\nl) box-office hit (lesson 4) > kassucces (uiterst succesvolle film)\r\nm) vacancy (lesson 3) > vacature\r\nn) subscriber (lesson 5) > abonnee\r\no) throttle (lesson 2) > gashendel\r\np) plot (lesson 4) > verhaallijn\r\nq) to aspire (lesson 3) > streven\r\nr) narrator (lesson 4) > verteller\r\ns) accomplishment (lesson 3) > prestatie\r\nt) stardom (lesson 5) > roem\r\nu) to envy (lesson 5) > benijden\r\n  a)  werkloos (lesson 3) > unemployed\r\nb) roem (lesson 5) > fame\r\nc) ontslag nemen (lesson 3) > to quit\r\nd) aandacht (lesson 5) > attention\r\ne) gebaseerd op (lesson 4) > based on\r\nf) recensie (lesson 4) > review\r\ng) verschijnen (lesson 5) > to appear\r\nh) rem (lesson 2) > brake\r\ni) regisseren (lesson 4) > to direct\r\nj) werktijden (lesson 3) > working hours\r\nk) kennis (lesson 3) > knowledge\r\nl) voertuig (lesson 2) > vehicle\r\nm) lastigvallen (lesson 5) > to bother\r\nn) sollicitant (lesson 3) > applicant\r\no) personage (lesson 4) > character\r\np) achterkant (lesson 2) > rear\r\nq) roman (lesson 4) > novel\r\nr) vermogen (lesson 2) > capacity\r\n  a) What kind of work would you like to do?\r\nb) We usually start our day with chores.\r\nc) I’m a hard worker, but I need to work on my patience.\r\nd) Would you mind sharing a room with another volunteer?\r\ne) I’d prefer (not) to sleep in a dormitory.\r\nf) Who did you look up to when you were younger?\r\ng) I admired people who ran conservation projects.\r\nh) I imagine myself working for a charity.\r\ni) If I were famous for a day, I would visit other famous people!\r\nj) Imagine not being able to go out without being recognised!\r\nk) Who knows, I could become the next Shawn Mendes.\r\n  a) sent\r\nb) rang\r\nc) cut\r\nd) told\r\ne) went\r\nf) was\r\ng) got\r\n  a) We gebruiken de second conditional als if-zin die je kunt gebruiken voor dingen waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze gaan gebeuren. \r\nb) \r\nPast simple: verleden gebeurd en geëindigd. Vaak met een signaalwoord uit het verleden (yesterday, last week, in 1890…)\r\nPast continuous: iets heeft, in het verleden, een tijdje geduurd\r\nTIP: Maak een tijdlijn om het voor jezelf visueel te maken. \r\n|-------------------","------------------|\r\n|---XXXXXX-----","-------------------| > het gebeurde een tijdje in het verleden\r\n|--------x---------","-------------------| > het gebeurde op 1 moment in het verleden\r\nc) \r\nAdverb of place\/time: meestal achteraan in de zin, behalve als er nadruk op ligt. Plaats komt voor tijd (ezelsbruggetje P voor T in het alfabet)\r\nAdverb of manner: voor het woord waarover ze iets zeggen, mits dat woord een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord is. Zegt het iets over een werkwoord, dan komt het bijwoord achteraan in de zin te staan.\r\nAdverbs of frequency: voor het hoofdwerkwoord of na een vorm van ‘to be’ (is, was, are etc.).\r\n  a) wanted, would buy\r\nb) would go, weren’t\r\nc) won, would buy\r\nd) would travel, had\r\nTip: if + past simple in de bijzin en would (not) + infinitief in de hoofdzin als het onwaarschijnlijk is dat er aan de voorwaarde wordt voldaan.\r\n  \r\na) was washing, ran (ze was al aan het wassen, toen werd het water koud)\r\nb) booked, were looking (we waren al aan het kijken, toen boekte de vader)\r\nc) were playing, came (we waren aan het spelen, toen moeder thuis kwam)\r\nd) ran, were talking (Barry was al aan het praten, toen renden de honden weg)\r\ne) were doing, walked (we waren al aan het dansen, toen kwam er een vriend binnen)\r\n \r\nTip: de past continuous en de past simple komen vaak samen voor in een zin, zoals in de opdracht hierboven. In zo’n zin is dan hetgeen dat al bezig was de past continuous, de past simple is dan iets wat de eerdere handeling onderbreekt. \r\n  a) He ….. (to leave) the house last night and ….. (not come) back yet. → left (past simple, actie uit het verleden - ‘last night’ - onregelmatige vorm)hasn’t come (present perfect, gaat over ervaringen tot nu toe - ‘yet’ - onregelmatige vorm)b) She never ….. (to wear) dresses, she ….. (not like) them. → wears (present simple, gewoonte\/feit)doesn’t like (present simple, gewoonte\/feit)c) Luckily, he ….. (to drive) in her car, when it suddenly ….. (to start) to rain yesterday. → was driving (past continuous, langere actie op de achtergrond)started (past simple, afgeronde (korte) actie in het verleden - ‘yesterday’)d) ….. you ….. (to study) for this test? → Did [you] study (past simple, gaat over iets uit het verleden want de toets is nu) a) She often goes to bed at nine o’clock.b) He will probably arrive tomorrow.c) She is a very pretty girl.d) My brother can paint extremely beautiful pictures.e) They have never been to London.Tip: ook bij dit grammaticaonderdeel horen best regels. Een bijwoord staat in principe voor hetgeen het iets over zegt. Dat kan dus zijn over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Als het een werkwoord is, staat het bijwoord voor het hoofdwerkwoord, maar na een vorm van to be (am, is, are, was, were)."]