De Wereld Van MAX 2019
- Hoofdstuk 3 - Arm en rijk
oefentoetsen & antwoorden
MAX
Klas 1|Vwo/gymnasium
Toets Aardrijkskunde
De Wereld Van MAX 2019
Online maken
Toets afdrukken
1 Landbouw (of primaire sector )
2 Industrie (of secundaire sector)
3 Diensten (of tertiaire sector)
Uitleg: Letterlijk betekenen primaire-, secundaire- en tertiaire sector ‘eerste, tweede en derde sector’. De primaire sector verwijst naar alle sectoren waarin grondstoffen worden geleverd, zoals de landbouw, mijnbouw en visserij. De secundaire sector is de sector waarin van grondstoffen producten worden gemaakt (industrie, bouw, ambachten). In de tertiaire sector worden diensten aangeboden en producten verkocht of aangeprezen, denk aan de supermarkt, reclamebureaus, leraren, brandweer, politie, makelaars, advocaten, winkeleigenaren, banken, piloten, enzovoort.
Centrum-landen (Westerse landen)
Semi-periferie (opkomende economieën)
Periferie (ontwikkelingslanden, derdewereldlanden))
Uitleg: De centrumlanden zijn de rijke, welvarende landen. Veel mensen werken hier in de dienstensector (tertiaire sector). De semi-perifere landen zijn de landen in opkomst met een (sterk) groeiende economie en een toenemende welvaart. De periferie zijn de armere landen, waar de ontwikkeling nog achter ligt op de rest van de wereld. Veel mensen werken hier nog in de landbouw (primaire sector).
Het continentale schaalniveau, dan zijn meerdere landen of een werelddeel weergegeven.
Een microkrediet
Dit is een index om het ontwikkelingspeil te meten gebaseerd op de drie indicatoren inkomen, gezondheid (levensverwachting) en onderwijs (analfabetisme).
Non-gouvernementele organisatie. Zoals Oxfam Novib, Artsen zonder Grenzen, Greenpeace, Rode Kruis, War Child. (in ieder geval organisaties die niet afhankelijk zijn van een land).
a) de zelfvoorzienende bedrijven, want elk klein boerenbedrijfje is vaak een zelfvoorzienende boer. En deze zijn er heel veel in de periferie
b) de commerciële bedrijven, want dit zijn de grote landbouwbedrijven (vaak in handen van buitenlandse eigenaren), die veel geld verdienen en daardoor ook veel voor het zeggen hebben (en kleine boeren weg kunnen concurreren).
a) Industriesector (het maken van meubels is een ambacht. Je maakt van een grondstof een product, namelijk van hout een meubel)
b) dienstensector (een leraar levert een dienst, namelijk het geven van onderwijs)
c) dienstensector (een kassamedewerker levert een dienst, namelijk zorgen dat jij je boodschappen kan afrekenen).
d) landbouwsector (een visser levert de grondstof ‘vis’ op)
a) formele sector (officieel geregistreerd werk bij een werkgever inclusief loon en belasting)
b) informele sector (de overheid weet hier niet van, je betaalt geen belasting.
c) informele sector (dit gebeurt vaak in armere landen, waarbij ze dan hopen op een klein zakcentje. Ook hier weet de overheid officieel niets van en hierover komt dus geen belastinggeld binnen)
d) formele sector (officieel geregistreerd werk bij een werkgever inclusief loon en belasting)
Bbp = bruto binnenlands product. Dit geeft het totale inkomen van een land weer, en hiermee kan je de welvaart van een land meten (bbp/inwoner)
Hdi = Human Development Index. Daarmee meet je het ontwikkelingspeil of het welzijn van een land (aan de hand van inkomen, gezondheid en onderwijs).
Een regionaal schaalniveau (want je ziet een bepaalde regio/streek/landsdeel)
a) Kolonie
b) Omdat de rijke landen alle grondstoffen uit kolonieën haalden. De rijke landen profiteerden hiervan, verkochten deze, maakten er producten van en werden rijk. De kolonieën hielden hier echter niets aan over, verdienden niks, en konden dus ook niet investeren in hun eigen onderwijs, gezondheidszorg en infrastructur. Oftewel de kolonieën hadden hierdoor veel minder geld/kansen om zichzelf economisch te ontwikkelen.
Brazilië, Rusland, India, China
A = Continentaal schaalniveau (want je ziet hier het continent/werelddeel Zuid-Amerika)
B = Lokaal schaalniveau (want je ziet hier een dorpskern, in dit geval het dorp Bergeijk)
C = Regionaal schaalniveau (want je ziet een regio / enkele provincies). De regio rondom het Ijsselmeer.
Westerse landen
a) BBP per persoon (= Bruto Binnenlands Product gedeeld door het aantal inwoners)
b) Armoedegrens
c) De werkloosheid is heel hoog. (Als je minder te besteden hebt dan 1,25 dollar per dag leef je onder de armoedegrens, dat kan eigenlijk alleen als je geen inkomen/werk hebt)
d) Hoe rijker een land, hoe meer mensen in de dienstensector werken (Canada), terwijl hoe armer een land, hoe meer mensen in de landbouw werken (Somalië).
Werk 🡪
in een rijk land werken de meeste mensen in de formele sector, met veel banen in de dienstensector.
In arme landen werken veel mensen in de informele sector. Dit zijn slechtere, minder goed betaalde baantjes.
Gezondheid 🡪
In een rijk land in de gezondheidszorg beter geregeld, met meer artsen en meer ziekenhuizen. Mensen worden hierdoor gemiddeld ouder, dus ligt de levensverwachting hoog.
In arme landen is de gezondheidszorg slechter, omdat er niet genoeg betaalbare) medicijnen zijn en te weinig dokters en ziekenhuizen. De levensverwachting ligt hier lager.
Onderwijs 🡪
In een rijk land heeft vrijwel iedereen toegang tot onderwijs, met als gevolg dat het analfabetisme heel laag is. (Bijna) iedereen kan hier namelijk lezen en schrijven
In een arm land kan niet iedereen naar school (school is te ver weg of te duur), met als gevolg dat het analfabetisme hoger is. Dit betekent dat een bepaald percentage van de bevolking niet kan lezen en schrijven.
a) onjuist, want aan de randen van Nederland wonen over het algemeen juist mensen met een wat lager gemiddeld inkomen (in bijvoorbeeld Zeeland, Groningen, Limburg, Twente).
b) Juist, want als je goed kijkt zie je dat de donkere regio’s alle regio’s met een (grote) stad zijn, zoals Amsterdam, Utrecht, Den Haag, Rotterdam, Eindhoven, Groningen, Nijmegen, Arnhem, Maastricht, enzovoort. Een donkere kleur betekent dat 14% of meer van de inwoners een lager inkomen heeft dan het gemiddelde inkomen (zie legenda van de kaart). Op het platteland is de kleur juist meer wit/lichtgrijs.
a) plattegrond
b) lokaal schaalniveau
c) uitzoomen
a) ontwikkelingshulp is puur het geven van hulp (geld/voedsel), vaak zonder al te veel overleg. Bij ontwikkelingssamenwerking ga je op basis van gelijkwaardigheid een samenwerking aan. Ook Gambia beslist in dit geval dus mee hoe problemen aangepakt moeten worden. Vaak is zo’n land daar blijer mee, omdat ze dan ook zelf inzien hoe ze projecten aan kunnen pakken en er van leren.
b) internationale organisaties hebben een beter overzicht en kunnen de grote berg geld daardoor doelgerichter investeren. Daarnaast is het zo dat Gambia dan niet overal kleine projectjes vanuit verschillende landen krijgt. Tenslotte is er het risico van corruptie, oftewel dat overheidsmensen het gekregen geld voor zichzelf gebruiken in plaats van er bijvoorbeeld een school van te laten bouwen. Internationale organisaties zien er beter op toe dat dat niet gebeurt.
c) Omdat ze daarmee:
Later trouwen
Een hoger inkomen hebben
Gezondere kinderen krijgen
Hun kinderen ook naar school zullen laten gaan
Ze meer zullen meedenken bij beleid
Ze aan armoede ontsnappen
Ze minder snel malaria krijgen (want ze hebben er nu kennis over)
Ze minder snel hiv/aids krijgen (want ze hebben er nu kennis over)
Ze minder snel overlijden tijdens zwangerschap/bevalling
Ze minder vaak te maken krijgen met kinderen die snel overlijden
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.