Adjectives (bijvoeglijke naamwoorden) en Adverbs (bijwoorden): Uitleg & oefenen
Bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden zeggen allebei iets over een ander woord. Ook in het Engels zijn deze woorden onmisbaar. Maar wat zijn bijwoorden en bijvoeglijk naamwoorden precies? En wat is het verschil tussen adjectives (bijvoeglijke naamwoorden) en adverbs (bijwoorden) in het Engels? We geven je uitleg en voorbeelden, zodat je deze woorden in het Engels kunt herkennen en gebruiken.
Wat zijn Adjectives en hoe herken je ze?
Adjectives zijn bijvoeglijke naamwoorden. Deze woorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld:
- He is a quiet boy.
- She is a quick runner.
- It is a delicious cake.
Je plaatst het bijvoeglijk naamwoord vaak voor het zelfstandig naamwoord waar het iets over zegt. Het bijvoeglijk naamwoord kan ook na het zelfstandig naamwoord staan. Dan wordt er een koppelwerkwoord gebruikt. Bijvoorbeeld:
- The boy is quiet.
- The runner is quick.
- The cake is delicious.
Er zijn veel verschillende adjectives die allemaal hun eigen betekenis toevoegen aan een zin. Veelgebruikte soorten adjectives zijn:
- Formaat: Big, small, tiny, short, large, little.
- Kleur: Red, orange, yellow, blue, green.
- Gevoel/emotie: Happy, sad, angry, tired.
- Kwaliteit: Good, bad, delicious, disgusting.
- Leeftijd: Old, young, ancient, new.
Wat zijn adverbs en hoe herken je ze?
Adverbs zijn bijwoorden. Net zoals bijvoeglijke naamwoorden zeggen ook bijwoorden iets over een ander woord. Daarbij kan een adverb iets over werkwoorden, een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord of de hele zin zeggen. Bijvoorbeeld:
- Werkwoord: The boy spoke quietly.
- Bijvoeglijk naamwoord: The little girl is incredibly happy.
- Ander bijwoord: The mom spoke very loudly.
- Hele zin: Unfortunately, I missed the bus.
Zoals in bovenstaande voorbeelden te zien is, kan een bijwoord in het Engels op verschillende plekken in een zin staan. De positie in de zin is afhankelijk van de functie van de adverb en hun betekenis binnen de zin.
- Zegt het bijwoord iets over een werkwoord? Dan plaats je de adverb na het werkwoord. Bijvoorbeeld: They arrived early.
- Een bijwoord dat een ander bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord versterkt, wordt voor dat bijwoord of bijvoeglijk naamwoord geplaatst. Bijvoorbeeld: The lesson is very interesting.
- Is het bijwoord van toepassing op de hele zin? Dan zet je het bijwoord aan het begin van die zin. Bijvoorbeeld: Suddenly, the lights went out.
Wat is het verschil?
Zowel adjectives als adverbs worden gebruikt om iets over een ander woord te zeggen. Of je een adjective of adverb gebruikt, hangt af van het woord waar je iets over wilt zeggen. Is dat woord een zelfstandig naamwoord? Dan gebruik je een adjective (bijvoeglijk naamwoord). In de andere gevallen kies je voor een adverb (bijwoord).
Gebruik je een adjective in een zin? Dan hoef je het woord niet te vervoegen. Gebruik je een adverb? Dan moet je het woord wel vervoegen.
Je maakt een adverb meestal door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te plakken. Enkele voorbeelden:
- Quiet → Quietly.
- Bad → Badly.
- Slow → Slowly.
- Interesting → Interestingly
- Loud → Loudly.
Onregelmatige vervoegingen
Soms moet je de spelling van een woord wat aanpassen, om de adverb kloppend te maken.
- Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op -le? Dan vervang je de -le door -ly. Bijvoorbeeld: Terrible → Terribly.
- Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een medeklinker + y? Dan vervang je de -y door -ily. Bijvoorbeeld: Heavy → Heavily.
- Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op -ic? Dan plaats je er -ally achter. Bijvoorbeeld: Automatic → Automatically.
Daarnaast zijn er ook nog woorden die helemaal niet veranderen als ze als adverb worden gebruikt. Het bijwoord en het bijvoeglijk naamwoord zijn in die gevallen hetzelfde. Voorbeelden zijn fast, low en straight. Dit soort woorden moet je uit je hoofd leren.
Bepaalde werkwoorden als uitzondering
Er zijn in het Engels bepaalde werkwoorden waarbij een adverb dezelfde vorm krijgt als een adjective. Waar je bij die adverb in andere zinnen wel de vervoegde vorm gebruikt, doe je dat in het geval van die bepaalde werkwoorden dus niet. Het gaat om werkwoorden zoals to be, to seem, to feel, to smell en to grow. De werkwoorden beschrijven een staat van zijn, de toestand van iets of een zintuiglijke waarneming. Enkele voorbeelden zijn:
- They seem happy.
- I feel great.
- That smells delicious.
Let bij dat soort werkwoorden dus altijd goed op welke vorm je moet gebruiken.
Oefenen met voorbeelden
Om adverbs en adjectives goed te leren herkennen en te gebruiken, raden we je aan om veel met dit soort woorden te oefenen. Onze oefentoetsen helpen je daarbij. Bekijk hieronder eerst onze voorbeelden van veelgemaakte fouten, zodat jij niet dezelfde fouten maakt. Zo krijg je de adverbs en adjectives snel onder de knie.
Veelgemaakte fouten
- Verkeerde plek in de zin.
- Fout: He ate quickly the sandwich.
- Goed: He quickly ate the sandwich.
- Verkeerde vervoeging van een onregelmatig woord.
- Fout: She drives good.
- Goed: She drives well.
- Uitzondering door een werkwoord vergeten.
- Fout: That smells deliciously.
- Goed: That smells delicious.
- Een adverb gebruiken waar een adjective nodig is.
- Fout: He is a quietly boy.
- Goed: He is a quiet boy.
Opdracht: Kies de juiste vorm uit en geef aan of het een adverb of adjective is.
- She looked ______ (happy / happily) when she saw the final score.
- He answered the question ______ (correct / correctly) and got a point.
- The new strategy was very ______ (smart / smartly).
- Our team reacted ______ (fast / fastly) to the sudden change in rules.
- My little sister is always ______ (cheerful / cheerfully) during game night.
- He solved the riddle ______ (easy / easily) in just a few seconds.
- That level was surprisingly ______ (hard / hardly), we didn’t expect that.
Uitwerking:
- happy → adjective → na “looked” dat gaat over iemands toestand/gevoel
- correctly → adverb → beschrijft hoe hij antwoordde
- smart → adjective → beschrijft ‘strategy’, een zelfstandig naamwoord
- fast → adverb → ‘fast’ is een uitzonderlijke adverb die geen -ly nodig heeft
- cheerful → adjective → beschrijft hoe iemand is (altijd zo)
- easily → adverb → beschrijft hoe hij iets oploste
- hard → adjective → beschrijft het niveau van het level (let op: ‘hard’ is ook een adverb, maar ‘hardly’ betekent iets anders: ‘nauwelijks’)
Opdracht: Vul de juiste vorm van het bijwoord of bijvoeglijk naamwoord in.
- King Arthur was a ________ (noble) ruler who protected his people.
- The knight rode ________ (fast) through the forest to catch the thief.
- The queen looked ________ (elegant) in her golden gown.
- The dragon roared ________ (loud) across the valley.
- The sword was ________ (sharp) enough to cut through steel.
- The young squire listened ________ (careful) to the instructions.
- The witch spoke ________ (quiet) so no one could hear her spell.
Uitwerking:
- noble → adjective → beschrijft het zelfstandig naamwoord ‘ruler’
- fast → adverb → beschrijft hoe de ridder reed; fast is in beide gevallen correct als adjective én adverb
- elegant → adjective → beschrijft hoe de koningin eruitzag (via het werkwoord ‘looked’ dat hier een toestand uitdrukt)
- loudly → adverb → beschrijft hoe de draak brulde
- sharp → adjective → beschrijft het zelfstandig naamwoord ‘sword’
- carefully → adverb → beschrijft hoe de jongen luisterde
- quietly → adverb → beschrijft hoe de heks sprak
Toelichting:
Extra uitleg adverbs en adjectives Wordt er beschreven hoe iemand of iets is? Gebruik je adjective form (bijvoeglijk naamwoord). Bijvoorbeeld:
Wordt er beschreven hoe iemand iets doet? Gebruik je de adverb form (bijwoord).
Uitzonderingen Bij sommige woorden gebruik je altijd de adjective vorm, zelfs als het een verb (werkwoord) beschrijft. Meestal zijn dat 'zintuiglijke' werkwoorden, zoals: smell, feel, look
Tip! Weet je niet zeker of het een adjective (gewone vorm) of een adverb (veranderde vorm, meestal met -y) moet zijn? Kijk dan of het beschrijft:
|