Past Perfect: Uitleg & Oefenen
Als je in het Engels wil aangeven dat iets eerder gebeurde dan een andere gebeurtenis, dan gebruik je de past perfect. De past perfect is daarom een belangrijke werkwoordsvorm om te kennen. Wat is de past perfect precies? Wanneer gebruik je de past perfect en hoe maak je deze werkwoordsvorm? We geven je uitleg en voorbeelden.
Wat is de Past Perfect?
De past perfect wordt in het Nederlands de voltooid verleden tijd genoemd. Je gebruikt deze tijd om aan te geven dat iets eerder gebeurde dan een andere gebeurtenis die ook in het verleden plaatsvond. Daarom zie je in zinnen met de past perfect vaak signaalwoorden zoals before, after, as soon as en because staan. Enkele voorbeelden zijn:
- Before we went to the city, we had eaten lunch.
- After they had cleaned the house, they went for a walk.
- Right after he had hit me, he ran away.
Hoe maak je de Past Perfect?
Om de past perfect te maken heb je twee werkwoorden nodig. Je gebruikt het hulpwerkwoord to have, maar dan in de verleden tijd. Dit betekent dat de past perfect altijd het hulpwerkwoord had gebruikt, afhankelijk van de persoon die de actie uitvoert. Het hoofdwerkwoord is, bij regelmatige werkwoorden, het werkwoord plus -ed.
Hele werkwoord: to play
I had played. | Ik had gespeeld. |
You had played. | Jij had gespeeld. |
He/She/It had played. | Hij/Zij/Het had gespeeld. |
We had played. | Wij hadden gespeeld. |
You had played. | Jullie hadden gespeeld. |
They had played. | Zij hadden gespeeld. |
Nog een paar voorbeelden van de past perfect.
I had travelled. | Ik had gereisd. |
You had studied. | Jij had gestudeerd. |
He/She/It had eaten. | Hij/Zij/Het had gegeten. |
We had walked. | Wij hadden gelopen. |
You had screamed. | Jullie hadden geschreeuwd. |
They had jumped. | Zij hadden gesprongen. |
Uitzonderingen
Zoals je bij bovenstaande voorbeelden kunt zien, wordt de past perfect in principe gemaakt door had en -ed toe te voegen. Bij sommige woorden moet je nog iets aan het woord veranderen om het kloppend te maken.
- Werkwoorden die eindigen op een -e krijgen er alleen een -d achter in de past perfect. Voorbeeld: to bake → I had baked.
- Werkwoorden die eindigen op een -c krijgen een -k extra voor de -ed. Voorbeeld: to panic → She had panicked.
- Werkwoorden die eindigen op een -y met een medeklinker ervoor krijgen -ied aan het eind. Voorbeeld: to carry → They had carried.
- Werkwoorden met één klinker en één mogelijke klemtoon krijgen een dubbele medeklinker voor de -ed. Voorbeeld: to swap → He had swapped.
- Werkwoorden die eindigen op een -l met een klinker daarvoor, krijgen een dubbele -l voor de -ed. Voorbeeld: to travel → You had travelled.
Onregelmatige werkwoorden
Naast regelmatige werkwoorden en regelmatige werkwoorden met een kleine uitzondering, zijn er ook nog compleet onregelmatige werkwoorden in de past perfect. Die werkwoorden houden zich niet aan de standaardregel. Elk onregelmatige werkwoord wordt op een eigen manier vervoegd. Je zult deze dus echt uit je hoofd moeten leren. Hier kun je onze handige lijst voor gebruiken.
Een paar voorbeelden onregelmatige werkwoorden in de past perfect zijn:
- to be → had been
- to eat → had eaten
- to buy → had bought
- to see - had seen
- to win - had won
Vragen en ontkenningen in de past perfect
Om een vraag te stellen in de past perfect, gebruik je dezelfde vervoeging als in een bevestigende zin. Wel verander je de woordvolgorde. Je haalt had naar voren en plaatst het onderwerp van de zin hier direct na. Enkele voorbeelden:
- Had she done her homework before she left?
- Had they eaten their lunch before they went for a walk ?
- Had I won the game before he did?
Wil je een zin in de past perfect ontkennend maken? Dan voeg je aan de bevestigende zin het woordje not toe. Dit mag ook in de samentrekking hadn’t.
- She had not done her homework before she left.
- They hadn’t eaten their lunch before they went for a walk.
- I had not won the game before he did.
Wanneer gebruik je de Past Perfect?
Je gebruikt de past perfect om aan te geven dat een gebeurtenis in het verleden plaatsvond voor een andere gebeurtenis in het verleden. Je gebruikt de past perfect dan voor de gebeurtenis die het langst geleden plaatsvond. Je herkent de past perfect dan ook vaak aan signaalwoorden zoals after, because en before.
Veel mensen vragen zich af wat het verschil is tussen de present perfect en de past perfect. Beide vormen zijn immers de voltooide tijd. Het grote verschil tussen deze twee vormen is dat de present perfect iets aangeeft dat in het verleden begonnen is en nu nog steeds voortduurt of nog steeds invloed heeft. De past perfect gebruik je om een volgorde van gebeurtenissen in het verleden aan te geven.
Oefenen met voorbeelden
De past perfect is een belangrijke werkwoordsvorm. Om deze vorm goed onder de knie te krijgen, raden we je aan om hier zoveel mogelijk mee te oefenen. Onze oefentoetsen zijn hier ideaal voor. Voordat je begint met oefenen, is het verstandig om onderstaande veelgemaakte fouten te bekijken. Zo kun jij die fouten voorkomen.
Veelgemaakte fouten past perfect
- Uitzonderingen vergeten toe te passen.
- Fout: I had traveled before I started college.
- Goed: I had travelled before I started college.
- Onregelmatige werkwoorden als regelmatige werkwoorden vervoegen.
- Fout: She had buyed the bag, before I bought it.
- Goed: She had bought the bag, before I bought it.
- Past perfect gebruiken terwijl de past simple volstaat, omdat er geen eerdere gebeurtenis is.
- Fout: They had called me yesterday.
Goed: They called me yesterday.
Opdracht: Vul de juiste vom van de past perfect in:
- By the time we got to the station, the train __________ (to leave).
- Emma __________ (to forget) her keys, so she had to call a locksmith.
- They __________ (to clean) the entire house before the guests arrived.
- I __________ (to never / see) such a beautiful sunset before that evening.
- When we arrived at the restaurant, they __________ (to already / order) their food.
- Lucas __________ (to break) his leg, so he couldn’t play in the final match.
- After she __________ (to finish) her homework, she went out with friends.
- I __________ (to eat) too much, so I didn’t feel well later.
- The teacher asked if we __________ (to read) the article.
Uitwerking:
- By the time we got to the station, the train had left*.
- Emma had forgotten* her keys, so she had to call a locksmith.
- They had cleaned the entire house before the guests arrived.
- I had never seen* such a beautiful sunset before that evening.
- When we arrived at the restaurant, they had already ordered their food.
- Lucas had broken* his leg, so he couldn’t play in the final match.
- After she had finished her homework, she went out with friends.
- I had eaten* too much, so I didn’t feel well later.
- The teacher asked if we had read* the article.
Let op! De werkwoorden met een sterretje zijn onregelmatig. Heb je hier veel fouten in de spelling? Of kies je vaak voor de optie werkwoord + -ed terwijl dat niet moet? Wellicht ken je dan de onregelmatige werkwoorden nog niet zo goed. Check de onregelmatige werkwoorden hieronder en leer ze uit je hoofd!

Toelichting:
Wanneer gebruik je de past perfect? Dit wordt ingezet als er twee zaken in een zin staan waarvan er één eerder was dan de ander. De ‘oudste’ gebeurtenis zet je dan in de past perfect. Bijvoorbeeld:
Hoe pas je dit toe? De past perfect is altijd had + voltooid deelwoord. Je gebruikt hiervoor hetzelfde voltooid deelwoord als bij de present perfect, dus let op de onregelmatige vormen:
|