Nova Scheikunde MAX 3.0 deel B - Hoofdstuk 14 - Chemie van het Leven oefentoetsen & antwoorden

Eerst worden de losse aminozuren getekend. We gebruiken Binas tabel 67H1.Gly = GlycineTyr = Tyrosine De aminozuren zitten aan elkaar met een peptide binding.Eerst worden de losse aminozuren getekendMet = MethioninePro = ProlineLeu = Leucine Vervolgens verbinden we de aminozuren met een peptide bindingEerst worden de losse aminozuren getekend.Thr = ThreonineCys = CysteïneDe aminozuren binden we aan elkaar met een peptide binding. Hier is threonine het begin van de keten, dus komt er geen kringeltje te staan. Een vetzuur is een ester van drie vetzuren en glycerol. Hierdoor begint de naam aan glyceryl-.De drie vetzuren die erop zitten zijn op plek 1 en 3 oliezuur en op plek 2 linolzuur (zie Binas tabel 67G2). Omdat de zuurgroepen een esterbinding aangaan, heet het als achtervoegsel geen zuur meer maar een -oaat. Daarom wordt oliezuur 🡪 oleaat en linolzuur, linoleaat.De naam wordt dan:Glyceryl-1,3-dioleaat-2-linoleaatGlyceryl betekent een ester met glycerol. Op deze hydroxide groepen zitten twee vetzuren linolzuur (op positie 1) en palmitinezuur (op positie 3).De structuurformule is dus: Om de matrijsstreng te maken maak je van elke base de complementaire baseA 🡪 TT 🡪 AC 🡪 GG 🡪 CHieruit volgt dat de matrijsstreng de volgende volgorde bevat:ATG CCT AAA GCT TGC CAATijdens transcriptie wordt mRNA gevormd door de matrijsstreng af te lezen. Hierbij is het mRNA complementair aan de matrijsstreng, maar wordt T (Thymine) vervangen door U (Uracil)T 🡪 AA 🡪 UC 🡪 GG 🡪 CHieruit blijkt dat de volgorde van het mRNA is:UAC GGA UUU CGA ACG GUUTip:De sequentie van de coderende streng in DNA is altijd gelijk aan de streng van het mRNA (behalve dat T vervangen is door U).Om de bijbehorende aminozuurvolgorde te vinden, moeten we elk RNA-codon vertalen naar een aminozuur volgens de genetische code. Hiervoor gebruik je BiNaS 71G. In deze tabel zoek je per basepaar het bijbehorende aminozuur opUAC = Tyrosine (Tyr)GGA = Glycine  (Gly)UUU = Phenylalanine (Phe)CGA = Arginine (Arg)ACG = Threonine (Thr)GUU = Valine (Val)De volledige aminozuurvolgorde in 3-lettercode is: Tyr Gly Phe Arg Thr Val. Onverzadigde vetten zijn vetten die vetzuren hebben met één of meer dubbele bindingen. Hierdoor komt er een knik in het vetzuur wat ervoor zorgt dat de vanderwaalsbinding tussen de vetten kleiner wordt. Een zwakkere vanderwaalsbinding zorgt voor een lager kookpunt. Hierdoor zal meer onverzadigde vetten zorgen voor een vloeibaardere boter en dus smeerbaarder. Tijdens de transcriptie wordt de informatie van een DNA-segment overgeschreven naar een mRNA-molecuul. RNA-polymerase helpt hierbij door het DNA te openen en een complementaire RNA-streng te synthetiseren.Het mRNA-molecuul verlaat de celkern en beweegt naar een ribosoom in het cytoplasma. Daar wordt de volgorde van codons op het mRNA gelezen en vertaald naar een specifieke volgorde van aminozuren, met behulp van tRNA-moleculen, wat uiteindelijk leidt tot de vorming van een eiwit. Per zijgroep kan gekeken worden naar invloed van de pH op de zijgroep. Bij een hoge pH zijn er weinig H+ deeltjes waardoor deze bij zuurgroepen worden afgestaan. Dit zorgt ervoor dat bij Asp de zuurgroep reageert tot COO- terwijl bij Ala en Asn geen reactie plaatsvindt. Doordat de Asp groep in plaats van een zuurgroep nu een zuurrest groep is (ionbinding) veranderen de interacties tussen de zijgroepen waardoor de tertiaire structuur instabiel wordt. Polysachariden zoals zetmeel zijn grote, complexe moleculen die niet rechtstreeks door het lichaam kunnen worden opgenomen en gebruikt. Om energie uit deze moleculen te halen, moeten ze eerst worden afgebroken tot kleinere, eenvoudigere moleculen, zoals glucose. Dit gebeurt door hydrolyse, waarbij water wordt gebruikt om de bindingen tussen de glucose-eenheden in de polysacharide te verbreken. Glucose kan vervolgens door het bloed worden opgenomen en gebruikt als directe energiebron.Glucose gaat met behulp van een transporteiwit door een membraan heen. Het afbreken van een monosacharide van een polysachariden is een hydrolyse reactie. Hierbij is water nodig. Omdat er twee glucosemoleculen worden afgesplitst zijn er twee watermoleculen nodig.Gegeven:m=3,0m = 3,0m=3,0 gram glucoseV=5,0 LV = 5,0\ LV=5,0 L Gevraagd:Hoeveel mmol/L de bloedsuiker van een persoon stijgt Berekening:Berekenen aantal mol glucosen=mMn = \frac{m}{M}n=Mm​M=180,16 g/molM = 180,16\ g/molM=180,16 g/moln=3,0180,16n = \frac{3,0}{180,16}n=180,163,0​n=1,66⋅10−2 mol=16,6 mmoln = 1,66\cdot 10^{-2}\ mol = 16,6\ mmoln=1,66⋅10−2 mol=16,6 mmolBerekening concentratie glucose[Glucose]=nV[Glucose] = \frac{n}{V}[Glucose]=Vn​[Glucose]=16,65,0[Glucose] = \frac{16,6}{5,0}[Glucose]=5,016,6​[Glucose]=3,3 mmol/L[Glucose] = 3,3\ mmol/L[Glucose]=3,3 mmol/LConclusie:De bloedsuiker van de persoon stijgt met 3,3 mmol/L door het nemen van 1 dextrotablet Gegeven:massa glucose: 100 gram100\ gram100 grammolaire massa: 180,16 g/mol180,16\ g/mol180,16 g/mol (Binas tabel 99)Verbrandingswarmte: −28,16⋅105 J/mol-28,16\cdot 10^5\ J/mol−28,16⋅105 J/mol (negatief dus de energie komt vrij. min-teken weglaten in berekening) Gevraagd:E=? kJE = ?\ kJE=? kJ Berekening:n=mMn = \frac{m}{M}n=Mm​n=100180,16=0,555 moln = \frac{100}{180,16} = 0,555\ moln=180,16100​=0,555 molE=Everbranding⋅nE = E_verbranding \cdot nE=Everbranding⋅nE=E_{verbranding}\cdot nE=Everbranding​⋅nE=28,16⋅105×0,555E = 28,16\cdot 10^5 \times 0,555E=28,16⋅105×0,555E=1,56⋅106 JE = 1,56\cdot 10^6\ JE=1,56⋅106 JE=1,56⋅103 kJE = 1,56\cdot 10^3\ kJE=1,56⋅103 kJConclusie:Er komt 1,56⋅103kJ1,56\cdot 10^3 kJ1,56⋅103kJ aan energie vrij bij de verbranding van 100 gram glucose. Een triglyceride van stearinezuur ziet er als volgt uit. Je kunt deze ook op een verkorte schrijfwijze opschrijven, met een -C17H33 groep.De triglyceride kan door het lichaam met een hydrolysereactie worden afgebroken tot glycerol en drie vetzuren. Hierbij reageert het vet met water.Leucine, theorine en methionine zijn essentiële aminozuren. Dat betekent dat deze niet door het lichaam worden gemaakt en daarom via voeding binnengekregen moeten worden. Eerst tekenen we de drie losse aminozurenLeucineTheorineMethionine Vervolgens worden de drie aminozuren aan elkaar getekend waarbij de aminozuren worden verbonden door middel van een peptidebinding. Er ontstaan twee peptidebindingen, dus ontstaat er in de reactie ook 2 H2O.De reactievergelijking is: